Dit blog gaat over het welzijn van gehouden dieren en alles wat daarop van invloed is: in positieve en negatieve zin. Van invloed op dierenwelzijn en dierwaardigheid zijn de omstandigheden waaronder een dier leeft, de (on)mogelijkheden die er zijn om soorteigen gedrag te vertonen, om zichzelf te zijn en zich te ontplooien. Van invloed zijn ook bedreigingen, zoals dierziekten, klimaatverandering, oorlogen.
Dierenwelzijn is niet iets statisch. Ons denken over dieren verandert. Bij wetenschappers en ook bij een ruime meerderheid van de Nederlanders. Denken óver dieren verschuift naar denken vanuit het perspectief ván (individuele) dieren. Dat heeft ook gevolgen voor onze opvattingen over dierenwelzijn. Velen beschouwen kleine stapjes die het welzijn van dieren verbeteren, niet langer als toereikend. Steeds vaker wordt gesproken over dierwaardigheid.
Beide begrippen – dierenwelzijn en dierwaardigheid – worden nogal eens door elkaar gehaald. Dat leidt tot misverstanden, want ze betekenen iets anders. De mate van dierenwelzijn kan toe- of afnemen, de toestand waarin een dier verkeert is dierwaardig of niet. Een beetje aantasting van dierwaardigheid is al direct problematisch en kan als dieronterend worden beschouwd. In mijn publicatie Naar een dierwaardige samenleving ga ik hier nader op in.
In dit blog volg ik de veranderingen die gaande zijn in het denken over dieren, met speciale aandacht voor wetenschap, dierethiek, politiek, wetgeving en gerechtelijke uitspraken. Daarnaast hou ik een dossier bij over het gedrag en de gedragsbehoeften van paarden, runderen, varkens, kippen, konijnen, geiten en schapen.
Lichte verbetering voor 200.000 pensionpaarden

De nieuwe Gids Goede Praktijken van de Sectorraad Paarden houdt een lichte verbetering in voor het leven van de naar schatting ruim 200.000 pension- en manegepaarden.*)
Op twee belangrijke onderdelen zet de Sectorraad Paarden vergeleken met de Gids Goede Praktijken uit 2019 een paar stappen vooruit: paarden moeten meer bewegen en ze moeten gedeeltelijk of volledig toegang tot elkaar hebben. Deze twee verbeteringen komen voort uit het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden over dierwaardigheid. De nieuwe Gids Goede Praktijken is daarop gebaseerd.
In de nieuwe Gids Goede Praktijken neemt de Sectorraad Paarden geen afscheid van de individuele huisvesting van paarden in boxen. Maar de bezwaren van dit nog altijd veel voorkomende type huisvesting moeten wel zoveel mogelijk worden ondervangen, door paarden minstens vier uur per dag te laten bewegen buiten de box (was 2,5 uur), waarvan tenminste een half uur volledig vrij.
De boxen dienen ook in de behoefte aan sociaal contact te voorzien. Ze zijn zo gebouwd dat paarden elkaar in ieder geval kunnen zien en daar waar mogelijk/wenselijk ook kunnen aanraken. ”Voor paarden is het belangrijk dat ze deels of volledig toegang tot elkaar hebben”, staat in de nieuwe Gids. In de oude Gids stond: ”Sociaal contact met andere paarden moet dagelijks mogelijk zijn binnen gezichtsafstand of met besnuffelen of aanraking”. Het verschil lijkt subtiel, maar in feite is permanent sociaal contact nu de norm.
Wat de ”V” van vrijheid inhoudt is niet duidelijk
Overigens is de Sectorraad Paarden er niet in geslaagd de opvattingen over dierwaardigheid van de Raad voor Dierenaangelegenheden op essentiële onderdelen door te voeren in aanbevelingen voor de de paardenhouderij. Het uitgangspunt: ”Paarden leven bij voorkeur in een omgeving waar ze kunnen kiezen wat ze willen doen en waarin ze in hun natuurlijke basisbehoeften kunnen voorzien”, resulteert niet in aanpassingen die dit mogelijk maken. De nieuwe Gids Goede Praktijken stelt weliswaar dat het paard in zijn natuurlijke basisbehoeften dient te kunnen voorzien, samengevat in de 3 V’s: Vrijheid, Voeding, Vrienden. Maar wat die ”V” van Vrijheid inhoudt, wordt niet duidelijk. Het zou ook wat zijn als de deuren van alle maneges in Nederland open gaan en de paarden vrij zijn om te gaan en staan waar ze willen!
Dat de Sectorraad Paarden hier nog geen invulling aan kan geven, is vanuit het gezichtspunt van de overwegend als behoudend bekend staande paardensector wel begrijpelijk. Een dierwaardige paardenhouderij lijkt nog ver weg. Toch heeft de Sectorraad zich vastgelegd op de volgende definitie: ”Een paard verkeert in een staat van welzijn wanneer het dier in staat is zich aan zijn levensomstandigheden aan te passen en daarmee een toestand kan bereiken die het dier als positief ervaart.”
Door een dergelijke definitie te hanteren, liggen meer veranderingen in het verschiet. In de nieuwe Gids Goede Praktijken is een eerste, bruikbare aanzet gegeven voor het beoordelen van de positieve emotionele toestand van een paard. Niet de omstandigheden binnen de paardenhouderij zijn daarbij doorslaggevend, maar de fysieke én mentale conditie van een paard.
Gids Goede Praktijken is geen wetgeving
De Gids Goede Praktijken is geen wetgeving. Maar het is ook geen vrijblijvend document. Als een paardenhouder zich er niet houdt, zal een handhavende instantie (bijvoorbeeld NVWA) per individueel geval beoordelen of er handhavend moet worden opgetreden. Bij deze beoordeling en eventuele procesgang kan de NVWA of partijen die opkomen voor de belangen van paarden gebruik maken van de Gids Goede Praktijken. De landelijke overheid ziet een dergelijke gids als vorm van zelfregulering. Ook de organisaties die zijn aangesloten bij de Sectorraad Paarden moeten er iets mee. Zij gaan de inhoud verwerken in hun eigen welzijnsbeleid.
*) Cijfer ontleend aan Hippische trendmonitor 2024 van de HAS. In deze monitor staat dat de helft van de naar schatting 450.000 paarden in Nederland zich in een pensionstal of een manege bevindt. 37% wordt door particulieren aan huis gehouden. De overige paarden bevinden zich op boerderijen, in fokstallen, etcetera.
Gegevens ontbreken over hoeveel manege- en pensionpaarden ruimte voor vrije beweging en mogelijkheden tot sociaal contact krijgen, zodat ze op dat vlak in voldoende mate in hun gedragsbehoeften kunnen voorzien. Mijn eigen schatting is dat dit inmiddels om 10% van de paarden gaat.
BBB zweert bij doelsturing
Sinds de Boer Burger Beweging (BBB) het voor het zeggen heeft op het ministerie van landbouw, staat alles in het teken van doelsturing. Het zou dé grote beleidswijziging zijn waaraan de twee bewindslieden Femke Wiersma en Jean Rummenie dagelijks ‘’keihard’’ werken. Het begon met stikstof. Dat megaprobleem moest volgens het BBB-duo worden aangepakt met doelsturing. En nu komt doelsturing ook tevoorschijn als het gaat om dierwaardigheid.
Het is een soort mantra. Letterlijk. Wiersma en Rummenie dragen een loden last met zich mee. De milieugevolgen van de intensieve veehouderij en het lot van miljoenen dieren drukken zwaar op het door hen bestierde ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Om zich daarvan te bevrijden nemen ze bij herhaling het woord doelsturing in de mond. ‘’Goedemorgen Femke, doelsturing vandaag?’’, vraagt Jean ’s morgens bij het betreden van het departement. ‘’Zeker, Jean. Doelsturing’’, reageert Femke, nog voordat ze de draaideur door is.
Het woord zoemt rond in de gangen, door vergaderzalen, in emailverkeer en Kamerdebatten. Maar niet alleen als een rustgevende, verbindende bezweringsformule. Doelsturing is in de ogen van Wiersma en Rummenie het stadium van toverspreuk inmiddels ruim voorbij. Het werkt echt, is hun overtuiging. Tegen vele kwalen.
Wat is doelsturing?
Jaren geleden kwam ik in aanraking met het begrip. Het moet eind vorige eeuw zijn geweest. Een milieuambtenaar legde me het verschil uit tussen doel- en middelvoorschriften. In doelvoorschriften staan normen waaraan een veehouderij moet voldoen, bijvoorbeeld: geen overlast veroorzaken. Of: niet meer ammoniak uitstoten dan vergund.
In middelvoorschriften staat omschreven hoe veehouders aan deze normen moeten voldoen, bijvoorbeeld door toepassing van een bepaald soort luchtwasser. De milieuambtenaar signaleerde toen al een verschuiving van middel- naar doelvoorschriften en waarschuwde: dat maakt de handhaving een stuk moeilijker, het milieu, de biodiversiteit en de leefomgeving rond veehouderijen zullen er niet beter op worden.
Waar kennen we doelsturing van?
Later kwam ik het begrip tegen in een evaluatie van de wet Dieren (2020). Die wet, ingevoerd in 2013, betekende het einde van een aantal middelvoorschriften uit de tot dan toe geldende wet- en regelgeving. Ze werden gedeeltelijk vervangen door doelvoorschriften. Zo moest een hondenhok voortaan ‘’voldoende ruimte bieden aan de hond’’. De oppervlakte-eis van 7 m2 en 2 meter hoog uit het oude Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond kwam te vervallen.
De argumentatie vóór meer doelsturing in de wet Dieren kwam overeen met die van nu: erkenning van de verantwoordelijkheid van houders van dieren, ruimte bieden voor innovatie en initiatief. Maar in plaats van er een aansporing in te zien voor het doelsturingsbeleid van het BBB-duo, zou de aandacht vooral moeten uitgaan naar de vinger die in deze evaluatie wordt gelegd op een hele zere plek.
Doelvoorschriften zijn in feite open normen, aldus de samenstellers van de evaluatie (Bureau Berenschot) . Deze leiden niet tot innovatie en het invullen ervan is grotendeels achterwege gebleven. In plaats daarvan doen zich handhavingsproblemen voor. Open normen leiden ook tot juridisering. En: ‘’Omdat niemand de open normen verduidelijkte, hebben handhavende instanties, vaak tegen wil en dank, beleidsregels vastgesteld.’’ Hetgeen zoveel wil zeggen als: laat de wetgever het afweten, dan moet het maar buiten het parlement om.
Het disfunctioneren van de doelsturing
Een verklaring voor het disfunctioneren van de doelsturing kan, volgens Berenschot, liggen in de ‘’Europeesrechtelijke dimensie’’. De regels waaraan moet worden voldaan, zijn overwegend op Europees niveau vastgelegd. ‘’Dit betekent dat de nationale wetgever niet kan bepalen of een norm vorm wordt gegeven als middel- of doelvoorschrift. De nationale regelgever had dus niet de beslismacht om meer ruimte voor innovatie in de regelgeving mogelijk te maken voor die groepen die daartoe in staat zouden moeten zijn. De nationale overheid kan slechts beperkt sturen op het maken van open normen die geschikt zijn voor innovatie.’’
Wat een belangrijke aanwijzing voor het BBB-duo Wiersma en Rummenie om een andere route te kiezen! Toch gaan ze halsstarrig door op het doelsturingspad. Niet alleen met de stikstofaanpak, ook in de aangekondigde AMvB’s gericht op een dierwaardige veehouderij is het doelsturing troef. Notabene in antwoorden op vragen over de handhaving van artikel 1.6 uit het Besluit Houders van Dieren – een open norm bij uitstek – komt de aap uit de mouw. Dat er ten gevolge van open normen een hoop gedoe *) kan ontstaan, met mogelijk grote consequenties, is voor de bewindslieden geen reden om de open normen bij het grof vuil te zetten. Integendeel.
VVD vraagt om invullen van open normen
De Tweede Kamer moppert al een tijdje dat open normen nu eindelijk eens ingevuld moeten worden om zo onduidelijkheden in wet- en regelgeving weg te nemen. Vooral de VVD vraagt daar expliciet om, mede met het oog op verwachte wetgeving op het gebied van een dierwaardige veehouderij, de zogeheten AMvB’s.
Maar Rummenie, die in het geval van handhaving artikel 1.6 de vragen beantwoordt, geeft aan: ‘’De minister van LVVN zal regels in de AMvB waar mogelijk vormgeven als doelvoorschriften zodat enerzijds het te bereiken dierenwelzijnsdoel helder is, maar er anderzijds handelingsruimte is voor de veehouder om dat doel zo te bereiken dat het best past binnen de eigen bedrijfsvoering.’’
De argumentatie klinkt bekend in de oren: ‘’Veehouderijen verschillen sterk van elkaar in omvang, inrichting, bedrijfsvoering, waardoor het niet altijd mogelijk en niet wenselijk is om een generieke aanpak of voorschrift voor te schrijven. Bovendien bieden doelvoorschriften ruimte voor innovatie en de mogelijkheid om met nieuwe toekomstige geschikte manieren aan een gedragsbehoefte invulling te geven. Het doel moet voldoende concreet zijn zodat objectief door de toezichthouder kan worden vastgesteld of een houder het gestelde doel heeft behaald.’’
Doelsturing en dierwaardige veehouderij: dat wordt vijftien jaar chaos
De belangenbehartigers van de veehouderijsector zijn blij met zoveel doelsturing en ‘’handelingsruimte’’. Ondanks alle waarschuwingen dat ze met het BBB-duo Wiersma en Rummenie alleen maar dieper in het moeras terecht komen. Met het huidige handhavingspotentieel is het namelijk onbegonnen werk om te controleren of elk bedrijf aan gestelde doelen voldoet. Dat geldt voor de aanpak van stikstof, maar ook voor het realiseren van een dierwaardige veehouderij.
Want hoeveel handelingsruimte krijgt een varkenshouder om aan het maternaal gedrag van een zeug met biggen tegemoet te komen? Net als bij stikstof liggen oeverloze discussies en talrijke rechtszaken in het verschiet. Het vooruitzicht: tot 2040 (de deadline voor een dierwaardige veehouderij) vijftien jaar chaos. De milieuambtenaar die ik een kleine dertig jaar geleden sprak, zou wel eens opnieuw gelijk kunnen krijgen. Het leven van de miljoenen dieren in de veehouderij zal er, net zo min als het milieu, de biodiversiteit en de leefomgeving, door doelsturing voorlopig niet beter op worden.
*) Het gaat hier om artikel 1.6 Houden van dieren:
1. De bewegingsvrijheid van een dier wordt niet op zodanige wijze beperkt dat het dier daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht.
2. Een dier wordt voldoende ruimte gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften.
De rechter heeft de landbouwminister opgedragen om aan te geven of het gebruik van kraamkooien in een bepaalde varkenshouderij in strijd is met artikel 1.6. van het Besluit Houders van Dieren.
Wakker Dier, de dierenwelzijnsorganisatie die de kwestie van de kraamkooien voor de rechter heeft gebracht, vindt van wel. Als de rechter daarin meegaat, heeft dat grote consequenties. De betrokken varkenshouder zal in elk geval zijn kraamkooien moeten opruimen en misschien al zijn collega’s ook.
Onderzoek naar bloedafname bij drachtige merries

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voert onderzoek uit naar bloedafname bij paarden, in het bijzonder bij drachtige merries. Het onderzoek is onderdeel van een omvangrijk wetenschappelijk advies over het welzijn van paarden in de EU, dat eind 2026 verschijnt. Gaat het onderzoek meer duidelijkheid verschaffen over de ”winning” van het hormoon PMSG? En het gebruik ervan in de veehouderij?
Het verzamelen van gegevens over het bloedonderzoek bij (drachtige) paarden loopt tot medio 2025. De EFSA is vooral op zoek naar informatie van bedrijven, nationale voedselautoriteiten, onderzoeksinstellingen en andere belanghebbenden, die relevant is voor het beoordelen van risico’s voor het welzijn van paarden bij het verzamelen van bloed voor commerciële doeleinden. Er zijn al enkele voorbereidende besprekingen gevoerd, ook met vertegenwoordigers van Nederlandse paardenorganisaties.
Abortussen
De EFSA heeft belangstelling voor de wijze waarop bloed wordt afgenomen, hoe veel en hoe vaak, hoe paarden worden vastgezet, de tijd tussen twee opeenvolgende afnames bij hetzelfde dier en gegevens over de zorg aan donorpaarden. Ook wil de EFSA meer weten over abortussen na commerciële bloedafnames bij drachtige merries. Hoewel niet met zoveel woorden genoemd, duidt dit erop dat de EFSA informatie wil over zogeheten bloedboerderijen.
Het is bekend dat er in landen als IJsland nog altijd bloedboerderijen bestaan. Zij leveren bloed met daarin het hormoon PMSG (bioactieve stof eCG). Dat wordt op grote schaal gebruikt als vruchtbaarheidsmiddel voor varkens, runderen, schapen en geiten. Ook in Nederland. De Keuringsdienst van Waarde heeft daar in 2023 een tv-programma over gemaakt. Het IJslandse bedrijf Isteka faciliteert nog altijd bloedboerderijen. Een dierenarts is verantwoordelijk voor de bloedafname. Dat gebeurt volgens de eisen van de IJslandse Voedsel- en Veterinaire Autoriteit, zo meldt het bedrijf op de website.
Hormoon wordt ook in Nederland gebruikt
In 2022 antwoordde toenmalig minister van landbouw Staghouwer op Kamervragen van de Partij voor de Dieren dat er in Nederland geen paarden worden gehouden voor de productie van PMSG. Voor deze praktijk is een vergunning nodig van de Wet op de Dierproeven. Er is hiervoor geen vergunning afgegeven, aldus Staghouwer. Hetgeen overigens niet betekent dat er in Nederland geen bloed van drachtige merries wordt ”gewonnen”.
Het is bekend dat PSMG in de Nederlandse veehouderijsector wordt gebruikt. Een van de leveranciers: MSD Health. Bekend is de toepassing bij varkens en koeien. Minder bekend zijn de praktijken met geiten en schapen. Een folder laat zien hoe het middel wordt gebruikt om ooien eerder vruchtbaar te maken of het aflammeren te synchroniseren, zodat ze vrijwel tegelijkertijd lammeren krijgen.
Anja Hazekamp
Europarlementariër Anja Hazekamp ijvert al geruime tijd voor een verbod op de productie én import van PMSG. “Drachtige paarden beroven van hun bloed om varkens sneller te bevruchten voor vleesproductie; dat kan en mag geen onderdeel zijn van ons voedselsysteem. Het is bemoedigend dat na het Europees Parlement ook steeds meer EU-landen duidelijk maken dat deze horrorpraktijken op bloedboerderijen zo snel mogelijk moeten stoppen,” aldus Hazekamp in 2022. De Animal Welfare Foundation houdt de druk op de ketel. Onlangs is een video op YouTube gezet: Iceland’s blood farms. De beelden dateren van september 2024.
NVWA: miljoenen kippen raken jaarlijks gewond bij vangen
Bij het vangen van legkippen, vleeskuikens en eenden raken jaarlijks miljoenen dieren gewond. Het is voor het eerst dat de controlerende instantie NVWA daarover haar zorgen deelt met het publiek. Tot ongenoegen van de pluimveehouders.
De NVWA plaatste een bericht op de website uit na een gerechtelijke uitspraak. Deze was in het nadeel van de NVWA. Letsel dat aan de slachtlijn wordt vastgesteld kan niet één op één in verband worden gebracht met het vangen van kippen in een stal. Het is mogelijk dat dit letsel elders is ontstaan, oordeelde de rechter.
Reden voor Lisette de Ruigh, directeur Slachttoezicht bij de NVWA, om het publiek in te lichten over de omvang van het probleem en aan te geven dat de NVWA door de uitspraak nu met lege handen staat. Dit terwijl gewonde dieren ernstige pijn lijden bij het vangen, tijdens het vervoer en bij handelingen in het slachthuis. ”De NVWA heeft zich de afgelopen jaren zeer ingespannen om letsel bij pluimvee terug te dringen. Met succes. Strenge handhaving en een keten die laat zien in staat te zijn om zorgvuldiger met de dieren om te gaan, hebben tot een aanzienlijke daling van het aantal dieren met letsel geleid.”
‘Aantal dieren met letsel nog te hoog’
De NVWA komt met cijfers: in 2017 had 27 procent van de Nederlandse koppels pluimvee vangletsel boven de handhavingsgrens. Dat gedaald naar iets meer dan 2 procent. “Dat is een mooi resultaat, ook dankzij de inspanning van een aantal ketenpartners zelf”, aldus De Ruigh. Maar, stelt ze vast: ”’Ondanks de daling is het aantal dieren met letsel aan de slachtlijn nog te hoog. We hebben het nog steeds over miljoenen dieren op jaarbasis die pijn lijden”.
Kees de Jong van de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) vindt de zorgen van de NVWA ongegrond: ”de daling van vangletsel is vooral te danken aan de inzet van pluimveehouders en vangploegen”, zegt hij op nieuweoogst.nl. Of de NVWA nu wel of niet handhaaft, maakt volgens hem weinig uit.
De kippen die in de Nederlandse slachthuizen belanden zijn overigens lang niet altijd afkomstig van Nederlandse pluimveebedrijven. In 2023 kwam ongeveer de helft uit Nederland, De rest kwam uit België, Duitsland en Denemarken. Omgekeerd gaat een groot deel van het Nederlandse pluimvee naar buitenlandse slachthuizen. Voor meer cijfers, zie inspectieresultaten.
Lees ook: Vangmachine veegt en zuigt kippen als aardappels op uit de stal
Stilte rond dierwaardige veehouderij
In april zouden er algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) komen voor een dierwaardige veehouderij in 2040. Het is opmerkelijk stil. Het ministerie van LVVN publiceert het ene na het andere document (over het stelseltoezicht vleesketen, de economische draagkracht van de schapenhouderij, een blackbox-systeem voor de garnalenvissers en antwoorden op vragen over wolven en stroperij), maar de AMvB’s laten op zich wachten.
Onderzoekje
Minister Wiersma heeft er nog maar weer eens een onderzoekje tegenaan gegooid. Wageningen Universiteit mag inventariseren of er nog kennisvragen zijn. Een bekende vertragingstactiek. Kennelijk zit ze er niet mee dat er een deadline afloopt. Het ultimatum is te danken aan oud-D66 kamerlid Tjeerd de Groot en VVD-er Thom van Campen. Een meerderheid van de Tweede Kamer stemde vorig jaar in met een opdracht aan de minister om eind februari 2025 met AMvB’s te komen. Deze moeten invulling geven aan een dierwaardige veehouderij.
De deadline is al eens verschoven naar april, met 1 juli als datum waarop alles moet zijn afgerond. De tijd begint nu dus echt te dringen. De AMvB’s moeten immers nog een zogeheten internetconsultatie van vier weken ondergaan en de Tweede Kamer mag er ook nog iets van vinden. Als Wiersma dit op z’n beloop laat, zegt dat wel iets over de waarde die ze toekent aan wetgeving en procedures die daar bij horen.
Update 13 mei 2025: In een kamerbrief over sterfte onder jonge kalveren geeft Wiersma in een slotzin aan dat ze dit onderwerp ”meeneemt” bij haar overwegingen ”in de integrale uitwerking van de AMvB dierwaardige veehouderij, welke ik komende zomer bij de Kamers in voorhang zal brengen.” Update 22 mei 2025: In een beantwoording van schriftelijke vragen over de toepassing van kraamkooien, antwoordt staatssecretaris Rummenie dat de AMvB’s zo spoedig mogelijk naar de Tweede Kamer gaan. ”Het gaat om een complexe en veelomvattende AMvB voor vier veehouderijsectoren en dat vergt een zorgvuldige voorbereiding.” Er wordt gewerkt aan zogeheten ”doelvoorschriften’‘. |
Agrarische adviseurs weten al wat melkveehouderij boven het hoofd hangt
Agrarische adviseurs zouden al enige tijd weten wat de melkveehouderij boven het hoofd hangt. ”Vooral de huisvesting van kalveren zal op veel bedrijven moeten worden aangepast. Ook boeren die niet voor elke koe een ligplek hebben, moeten hiermee aan de slag”, waarschuwt Philip Frederiks, projectleider Bouw bij DLV Advies, zonder aan te geven waarop hij dit baseert.
“Straks mogen kalveren ouder dan veertien dagen niet meer in een eenlingbox of in hun eentje in een iglo. De kans is bovendien groot dat landbouwminister Wiersma binnenkort ook besluit dat op termijn kalveren minimaal 28 dagen op het melkveebedrijf moeten blijven. Als dat wordt ingevoerd, zullen kalveren vanaf 14 tot 28 dagen minimaal met z’n tweeën bij elkaar moeten zitten. Boeren kunnen dat oplossen door bijvoorbeeld twee iglo’s te clusteren, met een gezamenlijk hekje ervoor, of door tweelingiglo’s te gebruiken. En er bestaan ook kalverboxjes waarbij je het tussenschot kunt weghalen.”
Lig- en ”vreetplekken”
De AMvB stelt daarnaast volgens DLV-advies eisen aan het aantal lig- en ”vreetplekken”: één voor elke koe. Eerst gelden die nog bij nieuwbouw of aanbouw van een bestaande stal, maar de verwachting is dat vanaf 2030 ook bestaande stallen aan de eisen moeten gaan voldoen. Er moet dan voor elke koe een ligplek zijn en op de langere termijn gaat dat ook gelden voor ”vreetplekken”.
Webinar convenant dierwaardige veehouderij
Deelnemers aan het webinar convenant dierwaardige veehouderij doen erg hun best om de schijn van beïnvloeding van het wetgevingsproces te vermijden. Tijdens het eind maart gehouden webinar komen ”bestuurders die vanuit LTO betrokken zijn” aan het woord. Het gaat om Linda Verriet (varkens), Kees de Jong (pluimvee), Harm Albring (melkvee) en Teus Kreuger (kalveren). Ze benadrukken diverse keren dat ze niet op de hoogte zijn van de inhoud van de AMvB’s. Daar is het ministerie verantwoordelijk voor. De LTO’ers zijn wel geconsulteerd, maar ze weten niet precies wat er in komt te staan. ”De minister zal daar zelf over besluiten. Zij gaat daarmee naar de ministerraad en als ze een akkoord heeft, volgt er een consultatie van zes weken”, aldus Verriet.
De Jong maakt wel duidelijk dat er van de AMvB’s niet al teveel verwacht hoeft te worden. ”Dat is straks de lat waar iedereen overheen moet”. Die lat kan, met andere woorden, niet al te hoog liggen. Verriet geeft aan dat de AMvB’s haar zwaar op de maag liggen. Als eisen eenmaal wettelijk zijn vastgelegd, kunnen de investeringen daarvoor niet uit de markt worden gehaald. Dan gaat de markt, zegt ze, ”achterover leunen”.
Grote kans dat Dolfinarium het circus achterna gaat: geen shows met wilde dieren meer

We moeten het even over dolfijnen, walrussen en zeeleeuwen hebben. Voor de zoveelste keer is namelijk het Dolfinarium in Harderwijk in opspraak. Daar komt bij dat de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) onlangs een zienswijze heeft uitgebracht over dierwaardigheid in dierentuinen.
Dit, in combinatie met de campagne ‘’Dolfinariumvrij’’ van de stichting Bite Back Nederland én de bereidheid van het bevoegd gezag om op te treden, zou er wel eens toe kunnen leiden dat er aan de shows met zeezoogdieren na jaren van gebrekkig toezicht en halfzachte maatregelen een einde komt. Net zoals er in 2015 een einde kwam aan shows met wilde dieren in circussen.
LAATSTE NIEUWS: Dit bericht is op 27 mei 2025 herzien na een gerechtelijke uitspraak. Het Dolfinarium hoeft de shows voorlopig niet aan te passen. De dwangsom is geschorst. Over deze uitspraak is een alinea toegevoegd (naar beneden scrollen).
Dolfinarium is een dierentuin
Volgens de wet is het Dolfinarium een dierentuin, dat wil zeggen: “een permanente inrichting waar levende wilde dieren worden gehouden om gedurende ten minste zeven dagen per jaar te worden tentoongesteld aan het publiek.’’ Het Dolfinarium voldoet aan die definitie, ook al heeft dit bedrijf anders dan een dierentuin als Artis, als belangrijkste doel: het publiek vermaken met dieren.
Dat is ook precies de problematische kant van dit Harderwijkse pretpark. Sinds 2016 worden er met enige regelmaat Kamervragen gesteld over het welzijn van de dieren. Sinds 2019 ligt het Dolfinarium onder een vergrootglas. In 2020 zijn er na een advies van een zogeheten visitatiecommissie door toenmalig minister Carola Schouten afspraken gemaakt ter verbetering.
In 2024 bleek dat met die afspraken de hand werd gelicht. Waarna het Dolfinarium van de controlerende instantie Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) de opdracht kreeg per 11 april 2025 omstreden shows aan te passen.
- Walrussen zouden niet meer mogen schudden met hun lijf;
- Californische zeeleeuwen en walrussen mogen niet meer zwaaien en klappen met hun vinnen;
- dolfijnen mogen een verzorger niet meer voortduwen met de neus;
- een trainer mag niet meer met zijn voeten geklemd om de staart van een dolfijn samen met het dier op rug drijven;
- dolfijnen mogen niet over mensen of objecten heen springen;
- dolfijnen mogen niet op commando op de kant springen.
Verder zijn verboden: bezoekers laten natspuiten door de dieren, dieren hun tong laten uitsteken, dolfijnen boven water geluid laten maken, dolfijnen rechtop laten staan in het water, ze bewegingloos laten drijven en kusjes of knuffels geven.
Boetes
Dit alles is in strijd met de voorschriften van de dierentuinvergunning, want geen natuurlijk gedrag of geen gedrag dat de educatieve boodschap (voor zover aanwezig) ondersteunt. Geeft het Dolfinarium hier geen gehoor aan, dan volgen er boetes van 2000 euro per overtreding met een maximum van 10.000 euro. Daarna kunnen er eventueel verdergaande maatregelen worden opgelegd, zoals een gedeeltelijke sluiting van het park voor het publiek. Het Dolfinarium heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van RVO. Een gerechtelijke procedure ligt in het verschiet. Hét verdienmodel van deze dierentuin dreigt onderuit te worden gehaald.
De voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 26 mei 2025 bepaald dat er voorlopig geen dwangsommen mogen worden opgelegd aan het Dolfinarium. Er moet volgens de rechter beter worden gekeken naar het educatieve programma van het Dolfinarium en de relatie met de dierpresentaties. Deze uitspraak in kort geding staat los van de bezwaarprocedure. Na de zomer wordt een beslissing op dat bezwaar verwacht.
Maar het Dolfinarium staat zwak. Zeker nu de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) adviseert dierentuinen toekomstbestendig te maken. Wie de zienswijze van de RDA over dierwaardige dierentuinen serieus neemt, moet toegeven dat wat er zich in ‘’het grootste zeezoogdierenpark van Europa’’ afspeelt, heel ver af staat van de wezenskenmerken van dierwaardigheid, Niet alleen hebben de shows weinig tot niets te maken met het natuurlijk gedrag van zeezoogdieren, ook de erkenning van de intrinsieke waarde en respect voor de integriteit van dieren is ver te zoeken. Om nog maar te zwijgen over het ervaren van een positieve emotionele toestand.
Grote kans dat het Dolfinarium het circus achterna gaat: geen shows met wilde dieren meer. Net als overigens in Frankrijk en België. Zo bijzonder is dat dus ook weer niet. Op de website wordt het al min of meer aangekondigd: ‘’Ontmoet jij binnenkort een dolfijn van dichtbij? We zijn momenteel druk bezig met het spoedig plannen van nieuwe programma’s.’’
Ik ga binnenkort eens kijken.
Vogelgriep van koe naar koe, naar kat, naar kip, naar mens, naar varken, naar wilde vogels

De uitbraak van vogelgriep in de VS bij talrijke diersoorten is van een ongekende omvang. De autoriteiten zijn er niet in geslaagd het hoogpathogene virus H5N1 onder controle te krijgen. Eind februari 2025 stelde de regering Trump een miljard beschikbaar, vooral om de economische gevolgen van de crisis in de pluimvee-industrie te verzachten en te helpen het virus buiten de deur te houden.
Het virus heeft in 2024 in de VS een unieke sprong gemaakt naar melkvee. Het totaal aantal besmette melkveebedrijven is sinds maart 2024 gestegen naar 1073 (stand 06/06/2025), in 17 staten. In de staat California heeft zich sinds augustus 2024 een enorme piek voorgedaan met 767 besmette bedrijven. Medio 2025 lijkt het ergste voorbij. Het heeft er alle schijn van dat de bevolking van de VS aan een catastrofe is ontsnapt.
In het tijdschrift Science meldden onderzoekers in december 2024 dat het vogelgriepvirus dat huishoudt onder koeien, is gemuteerd. Het hecht zich daardoor beter aan cellen die bij mensen voorkomen in de bovenste luchtwegen. Na een jaar vol uitbraken stellen wetenschappers vast: aanhoudende verspreiding van H5N1 HPAI binnen melkvee verhoogt het risico op infectie en de daaropvolgende verspreiding van het virus naar mensen en andere gastheerpopulaties. (Science, 25 april 2025)
Bij een ernstig zieke patiënt in Louisiana die het virus had opgelopen door contact met besmet pluimvee, bleek zich een mutatie te hebben voorgedaan, hoogstwaarschijnlijk direct na infectie met het H5N1 clade 2.3.4.4b type D1.1. Dit type circuleerde ook onder melkvee in Nevada.
Na acht maanden een omvangrijk testprogramma
Maandenlang heeft het virus zijn gang kunnen gaan. Pas begin december 2024 – acht maanden na de eerste uitbraken – komt het Amerikaanse landbouwministerie met een landelijk testprogramma voor nader onderzoek naar rauwe (ongepasteuriseerde) melkmonsters. Veehouders moeten daaraan meewerken.
Het programma heeft niet alleen als doel om meer te weten te komen over de aanwezigheid van virus en te adviseren over preventieve maatregelen, maar ook om staten waar geen virus meer wordt aangetroffen H5N1-vrij te kunnen verklaren. Dat zal niet eenvoudig zijn. Er zijn verschillende virusstammen aangetroffen, waaronder het hierboven genoemde H5N1 type D1.1. Ook is er in de staat Arizona in de melk een nieuwe introductie van H5N1-virus aangetroffen, rechtstreeks afkomstig van wilde vogels.
Meerdere diersoorten
Het virus heeft zich inmiddels verspreid onder meerdere diersoorten. Het gaat al sinds 2022 rond onder pluimvee (kostte tot februari 2025 aan 149 miljoen dieren het leven) en dat zorgt voor, wat virologen noemen, een hoge virusdruk. Het virus verspreidt zich sinds 2024 van koe naar koe, naar kat, naar kip, naar mens, naar varken, naar wilde vogels.
Eind oktober 2024 is voor het eerst H5N1 aangetroffen bij een varken in Oregon. Het varken bevond zich op een hobbyboerderij, waar pluimvee besmet was geraakt met H5N1. In januari 2025 komen er berichten dat er zich op een commerciële eendenboerderij in California een mix heeft voorgedaan van H5N1 en H5N9. In maart 2025 komen de eerste berichten over een besmetting met H7N9 bij een pluimveebedrijf in Mississippi.
Besmettingen doen zich voor bij mensen die werken met koeien en assisteren bij het doden van pluimvee. Hun aantal neemt toe. Het Amerikaanse CDC spreekt inmiddels van een matig tot hoog risico. Ook doen zich besmettingen voor bij mensen die niet direct konden worden herleid tot contact met besmette dieren. Begin januari 2025 overleed de eerste Amerikaanse patiënt (met onderliggend lijden) aan een infectie met vogelgriep.
Het virus is aangetroffen bij katten, die er ernstig ziek van zijn geworden/aan dood zijn gegaan. Vermoedelijk hadden zij gedronken van rauwe melk of gegeten van besmet vlees. Begin maart 2025 is er een partij kattenvoer teruggeroepen omdat het besmet was met vogelgriep. Het rundvlees lijkt vooralsnog veilig. De consument heeft wel adviezen gekregen over de bereiding ervan. Zo moeten hamburgers tot minimaal 74 graden Celsius worden verhit.
”Bestrijding tot dusver mislukt”
De Amerikaanse viroloog Rick Bright zei in oktober 2024 naar aanleiding van talrijke besmettingen op melkveebedrijven in California in de Los Angeles Times dat de bestrijding van het virus tot dan toe was mislukt. Circa 10-15% van de besmette koeien in deze staat hebben de virusgolf niet overleefd. Dode dieren werden langs de kant van de weg gelegd. In die staat is ook op veel plaatsen H5N1-virus in het rioolwater aangetroffen.
Melkveehouders in de meeste staten waren, onder het motto ”Don’t test, don’t tell”, lange tijd terughoudend met het testen van vee, van zichzelf en van hun medewerkers. De situatie doet sterk denken aan wat we in Nederland hebben meegemaakt met de Q-koortsuitbraak in 2007. Toen lieten noodzakelijke maatregelen lang op zich wachten. Het belang van de volksgezondheid was ondergeschikt aan het belang van de veehouderij. Nog altijd tellen in ons land economische belangen zwaarder, zoals blijkt uit de moeizame totstandkoming van een vaccinatiecampagne tegen vogelgriep bij pluimvee.
Roep om vaccinatie
In de VS daarentegen begint de nood nu wel erg hoog te worden. Het virus blijkt bij besmette koeien inmiddels te leiden tot 10-15% sterfte. Al in september 2024 pleiten de grootste eier-, kalkoen- en zuivelorganisaties voor vaccinatie. In februari 2025 komen de eerste berichten uit de VS dat vaccinatie van pluimvee onder voorwaarden is toegestaan. Vaccinproducent Zoetis heeft een licentie gekregen. Tegelijkertijd zijn er signalen dat de pluimvee-industrie vaccinatie tegenhoudt vanwege handelsbelangen. Volgens Newsweek heerst er angst dat vaccinatie de exportmarkt voor pluimvee, goed voor bijna 6 miljard dollar, zou kunnen verwoesten.
Gesleep met vee
De uitbraak van vogelgriep in de VS confronteert het publiek aan de andere kant van de oceaan met de kwetsbaarheid van de melkvee-industrie. Berichten in de media laten zien hoe risicovol de concentratie van grote aantallen dieren en het gesleep met vee kan zijn voor de volksgezondheid. Het virus komt via de melk angstwekkend dicht bij de mens. Wetenschappers houden rekening met meerdere mutaties. “Ik denk dat er echt geen manier is om het in te schatten en dat het alle kanten op kan”, zegt Caitlin Rivers, epidemioloog bij het Johns Hopkins Center for Health Security op 5 december 2024 in Science. Een nieuwe variant die is opgedoken bij vogels, baart grote zorgen.
Tot de consument dringt door dat er iets aan de hand is in hun voedselsysteem
In de rauwe melk van besmette koeien zijn enorme hoeveelheden virus aangetroffen. Ook in één op de vijf monsters van melk in de supermarkt in 38 staten zaten virusdeeltjes. Als je besmette melk uit de supermarkt drinkt, word je niet ziek omdat deze gepasteuriseerd is. Maar rauwe melk van besmette koeien blijkt wel te zijn geleverd aan supermarkten in de staat California. De melk is teruggeroepen. Onbekend is hoeveel mensen en andere zoogdieren van de melk hebben gedronken. Schaarste aan eieren leidt tot flinke prijsstijgingen met wel 37%. Zo dringt steeds meer tot de consument door dat er wel iets aan de hand is in hun voedselsysteem.
.
>> Lees meer Koeienvirus H5N1 aangetroffen bij pluimvee
Berichten en artikelen op dit blog worden indien nodig geregeld bijgewerkt
PFAS plaatst houders van kippen voor lastig dilemma

Testen of niet? Dat is nog altijd de vraag. Ook nu, na het meest recente advies van het RIVM om maar helemaal geen eieren van hobbykippen meer te eten.
Het RIVM onderzocht de PFAS-gehalten in eieren van 60 locaties. Via de eieren van 31 locaties krijgen mensen al meer PFAS binnen dan de gezondheidskundige grenswaarde als zij 1 ei of minder per week eten. Op 10 locaties kunnen ze maximaal 1 ei per week eten zonder over deze grenswaarde heen te gaan. Op 5 locaties is dit bij maximaal 2 eieren het geval, op 3 locaties bij maximaal 3 en op 2 locaties bij maximaal 4 eieren. Op 9 locaties kunnen mensen elke week meer dan 4 eieren eten zonder de grenswaarde te overschrijden. Aldus het RIVM.
Met andere woorden: wie toch al niet meer dan twee eieren per week at, hoeft zich op 17 van de 60 locaties niet al te veel zorgen te maken. Niettemin komt het RIVM met een algemeen advies om helemaal geen eieren van hobbykippen meer te eten. ”In heel Nederland kunnen particuliere eieren veel PFAS (Per- en polyfluoralkylstoffen) bevatten”. Deze stoffen zijn schadelijk voor de gezondheid.
Verstrekkend advies
Het verstrekkende advies heeft de maken met andere voedselbronnen die PFAS bevatten, zoals vis, varkensvlees, bewerkt vlees, boter. Ook in snoep, sportdranken, chips en flessenwater komt PFAS voor. En op 20 procent van alle naar Nederland geïmporteerde fruitmonsters zijn residuen van PFAS-pesticiden gevonden.
We krijgen dus al genoeg PFAS binnen. Door eieren van hobbykippen te eten, zou de hoeveelheid tot onverantwoorde hoogten kunnen oplopen. Een vervelende boodschap, maar niet voor iedere houder van hobbypluimvee. Er is namelijk nog altijd een aanzienlijke kans dat de eieren ”schoon” zijn. De enige manier om daar achter te komen is de eieren te laten testen. Voor €270 kan zekerheid worden verkregen. Iets waar sinds het advies van het RIVM dagelijks driehonderd houders van kippen gebruik van maken, meldt Lars Roelofse van testenoppfas.nl.
Rationeel is testen misschien de beste keuze, maar emotioneel staan houders van hobbypluimvee voor een lastig dilemma. Niet weten blijkt soms te verkiezen boven een testuitslag die de idylle van een huishouden met kippen mogelijk wreed kan verstoren. NRC bezocht Alma Huisken in het Groningse Molenrij. ”Ik woon al 21 jaar op heel gezonde grond, waar nooit gif of kunstmest op gekomen is. PFAS in mijn eitjes? Ik ga uit van niet”, aldus Huisken.
Eieren uit de winkel of van de markt
Het RIVM stelt dat eieren uit de winkel of van de markt wel kunnen worden gegeten. Daar zou minder PFAS in zitten. Dit is overigens gebaseerd op twee beperkte onderzoeken. De onderzoeken waarnaar het RIVM verwijst, bevatten geen gegevens per locatie, maar gemiddelden van de onderzochte hoeveelheid eieren van verschillende locaties. Die gemiddelden komen neer op 0,058 tot 0,078 nanogram PEQ per gram. Een fractie van wat er in de eieren van hobbykippen is aangetroffen, waar de concentraties variëren van 0 tot 101 nanogram.
De commerciële eieren waren afkomstig van vrije uitloopbedrijven, biologische bedrijven en scharrelbedrijven (kippen zitten permanent binnen). Verschillen in leefomstandigheden hebben mogelijk de PFAS-concentraties in de eieren van deze kippen beïnvloed, aldus het RIVM. Een vergelijking was volgens het RIVM echter niet mogelijk, ”omdat het aantal geanalyseerde eieren per type te beperkt was of informatie over het type geanalyseerd ei ontbrak in de studies.”
Lees meer: PFAS in eieren van kippen
Vogelgriep ook aangetroffen bij duiven

Lang is gedacht dat duiven niet gevoelig zijn voor vogelgriep. Voor deze dieren gold bij een uitbraak geen ophokplicht. Nu is gebleken dat duiven wel degelijk hoogpathogeen virus bij zich kunnen dragen. Ook het veelvoorkomende H5N1-virus is aangetroffen. Duiven die besmet zijn, vertonen echter geen symptomen.
Chinees onderzoek naar vogelgriep bij duiven (gepubliceerd in Viruses) toont aan dat er bij duiven verschillende subtypen van vogelgriep voorkomen. Het is bijzonder opmerkelijk dat alle aangetroffen H5-stammen hoogpathogeen zijn. Dat wil zeggen: zeer ziekmakend. Alleen, duiven vallen niet dood uit de lucht. Maar ze hebben wel veel contact met andere dieren en komen vaak af op boerderijen. Daarom is het essentieel om hier nauwlettend aandacht te besteden bij epidemiologisch onderzoek en te kijken of duiven immuun gemaakt kunnen worden, aldus de onderzoekers.
SINS: twee derde van biggen lijdt aan pijnlijke ontstekingen

De Nederlandse varkenshouderij moet in 2030 stoppen met het afknippen van staarten van biggen. Dan zouden de varkenshouders het staarbijten onder controle moeten hebben, zodat biggen hun krulstaart kunnen behouden. Maar het is zeer de vraag of dat gaat lukken. Twee derde van de pasgeboren biggen lijdt aan pijnlijke ontstekingen in de staart, oren, poten, hielen, zolen, klauwen, kroonranden, tepels, navel, vulva en gezicht. Biggen bijten elkaar in de staart, zeker als daar de huid is beschadigd.
De ontstekingen komen van binnenuit en kunnen leiden tot het afsterven van de uiteinden van ledematen. Deze ernstige en veelvoorkomende aandoening – het varkensontstekings- en necrosesyndroom (SINS) – wordt al sinds 2018 onderzocht. Tot voor kort was de omvang van deze aandoening een van de best bewaarde geheimen van de varkensindustrie.
Dierenarts Karien Koenders: ‘Het is eigenlijk niet te geloven dat dit zo lang onondekt is gebleven”
Het was varkensdierenarts Karien Koenders van de Lintjeshof die zich afvroeg of de aandoening zich ook op grote schaal voordoet in Nederland. Duitse wetenschappers waren de eersten die in 2020 en 2021 met alarmerende publicaties naar buiten traden. Ze spraken over een nieuw syndroom.
Koenders kwam erachter dat ook in de Nederlandse varkenshouderij sprake is van een groot probleem. Ze onderzocht zo’n 6000 biggen: 64,1% vertoonde zichtbare ontstekingsverschijnselen. ”Het is eigenlijk niet te geloven dat dit zo lang onondekt is gebleven”, zegt ze in het vakblad Pigbusiness van februari 2025.
Andere benadering van staartbijten
Nu varkenshouders aan het experimenteren zijn met het behoud van staarten, komt SINS geregeld ter sprake. Vaak staan de varkenshouders voor een raadsel: waarom bijten in de ene toom biggen wel in de staarten van andere biggen en waarom doen ze dat in de andere toom niet? Nader onderzoek naar SINS geeft aanleiding om het staartbijten op een heel andere manier te benaderen.
Mocht SINS daarbij een overheersende rol spelen, dan moet de oplossing misschien worden gezocht bij de zeug, of bij de fokkerij. En niet, zoals nu vaak gebeurt, in extra afleidingsmateriaal, een andere samenstelling van groepen, meer ruimte, een beter leefklimaat. Ook al komt dat alles het welzijn van de biggen ten goede, het maakt geen einde aan het staartbijten als gevolg van SINS.
Dat SINS in de Nederlandse varkensindustrie net zo omvangrijk is als in andere landen waar vergelijkbaar onderzoek is gedaan, duidt erop dat er ergens iets structureel mis is. Biggen komen niet zo maar met (de aanleg voor) een ernstige aandoening ter wereld.
Koenders richt zich op het metabolisme van dragende zeugen.
Extreme prestaties: minder zeugen, meer biggen
Deze dieren moeten tegenwoordig extreme prestaties leveren. Het aantal biggen in de baarmoeder van een drachtige zeug is ten gevolge van een intensieve selectie op worpgrootte de afgelopen decennia toegenomen tot wel 16-20 *). Deze zeugen hebben enorme hoeveelheden water (meer dan 9 liter per dag) en vezelrijke voeding nodig. Gebrek daaraan leidt tot harde ontlasting. Koenders zag in haar onderzoek een nauwe samenhang tussen SINS bij biggen en deze zogeheten coprostase bij zeugen, in combinatie met een verhoogde lichaamstemperatuur (hittestress).
Andere onderzoekers hebben zich onder meer gericht op de fokkerij en vonden een belangrijke genetische component die verband houdt met SINS. Ze noemen de aandoening erfelijk. Vooral biggen uit Pietrain-nesten blijken vatbaarder. Wel bestaat er genetische variatie binnen dezelfde lijn. Dat zou de mogelijkheid openen om SINS via fokkerij te verminderen.
*) Agrimatie: Het aantal levend geboren biggen per worp is de afgelopen decennia met bijna 40% toegenomen. Van de biggen die levend worden geboren, gaat zo’n 10% voor het spenen dood. Desondanks is het aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar in de afgelopen twee decennia flink gestegen. In 2024 zijn gemiddeld 31,5 biggen grootgebracht per aanwezige zeug, een stijging van 43% ten opzichte van de 22 biggen in 2002.
Steeds minder zeugen moeten de biggenproductie in Nederland op peil houden. Het aantal productieve zeugen is in 2024 met zo’n 16.000 afgenomen tot 737.530 dieren. In 2019 waren dat er nog 892.000. Uitgaande van 31,5 grootgebrachte biggen op jaarbasis per zeug komt dat neer op ruim 23.miljoen biggen. Ongeveer een kwart van deze biggen is bestemd voor de export.