Twee wegen naar dierwaardigheid: de ene kost miljarden, de ander levert miljarden op

Kalf bij de koe, koeien met hoorns (eigen foto)

We moeten het even over geld hebben. Altijd nuttig om te weten wat iets kost. Niet alleen vanwege de consequenties voor de portemonnee, maar ook om te zien  welke opvattingen er achter plannen schuilgaan. Op het moment dat er iets doorgerekend wordt, gaan namelijk verwachtingen een rol spelen en die zeggen vaak meer dan argumenten. Dan krijgen we pas een goed beeld hoe er tegen een plan wordt aangekeken.

Meestal is er bij kostenberekeningen van grote projecten sprake van een onderschatting. Die is nodig om een plan er bij de politiek door te krijgen. Maar als er grote bedragen uitrollen, dan is het heel goed mogelijk dat een plan veel groter is gemaakt dan oorspronkelijk de bedoeling was. Dat gebeurt soms om te ontmoedigen of om te waarschuwen. Of om geld binnen te halen, waarvan men weet dat het toch al op de plank ligt. Soms gebeurt het om de realiteit in het oog te houden. De vraag is dan wel: welke realiteit, wiens realiteit?

Twee rapporten

Om die vraag te kunnen beantwoorden is het goed om na te gaan wie er iets uitrekent, welke opdrachtgever daarachter zit en wat er allemaal opgeteld en afgetrokken wordt. Als we het over dierenwelzijn en dierwaardigheid hebben, liggen er eind februari, begin maart 2024 voorafgaand aan een beslissend debat, twee stukken. Het ene rapport is van een onderzoeker van Wageningen University & Research en een consultant van een agrarisch adviesbureau. Het andere rapport is van Dierenbescherming en Caring Farmers.

De twee rapporten staan voor twee verschillende benaderingswijzen: veranderingen binnen het systeem en veranderingen van het systeem. In de eerste benaderingswijze gaat de hele sector mee in aanpassingen van huidige stalconcepten en houderijsystemen, zonder de hele boel op z’n kop te zetten. Het huidige (niet geringe) verdienvermogen is uitgangspunt en alles wat daarop wordt ingeleverd, wordt opgevoerd als kostenpost. De andere benaderingswijze gaat uit van veehouders die het zelf over een andere boeg gooien: ze creëren hun eigen systeem, vaak op eigen kosten. Wanneer dit leidt tot een totale transitie van de veehouderij in Nederland, dan zijn de financiële gevolgen groot, maar daar staan aanzienlijke maatschappelijke baten tegenover.

Veranderingen binnen het systeem

Veranderingen binnen het systeem kunnen bestaan uit aanpassingen aan stallen, in combinatie met krimp, of uitbreiding van stallen om de bestaande hoeveelheid dieren meer ruimte te kunnen geven. Het systeem op zich verandert niet. Dieren krijgen het wel beter, maar de verschillen zijn gradueel. Zo is er in de berekeningen van de veranderingen binnen het systeem niet uitgegaan van een volledig verbod op het afknippen van varkensstaarten. Er is gerekend met minimaal 20% varkens met lange staarten. En bij de berekening voor het melkvee is bijvoorbeeld uitgegaan van één ligplaats per koe van 3,3 m2. Dat is ietsje meer dan wat anno 2024 als vrij normaal wordt beschouwd.

Op de berekeningen staan de logo’s van Wageningen University & Research (WUR) en Connecting Agri&Food. Maar in feite is het niet veel meer dan een rapportje van een agrarisch adviesbureau. Het verkondigt wat vertegenwoordigers van de intensieve veehouderij en het ministerie van LNV graag willen horen, namelijk dat met graduele veranderingen veel geld is gemoeid, zeker als de hele sector daarin mee moet. Zo is er voor investeringen tussen de 4,4 en 5 miljard euro nodig en voor kosten 1,1 tot 1,25 miljard. Krimp van de veestapel met 20-30% is in de berekeningen verdisconteerd. Als er geen geld komt van overheid of markt, zal menig bedrijf kopje onder gaan.

In deze berekening  gaat het bij de investeringen om de volgende maatregelen:
> uitbreiding van de leef- en bewegingsruimte,
> verbetering stalklimaat,
> jonge dieren langer bij de moeder,
> omgevingsverrijking plus eventuele uitloop,
> onbeperkt toegang tot voer en water.

Bij de kosten gaat het naast genoemde maatregelen om:
> ingrepen bij dieren
> daglicht in stallen.

Ondernemersinkomen onder druk

‘’Bij de berekende kostprijsverhogingen zal het ondernemersinkomen in alle sectoren zeer onder druk komen te staan’’, stellen Gé Backus van Connecting Agri&Food en Roel Jongeneel van WUR vast. ‘’Dit is zodanig dat in veel gevallen de eerder genoemde investeringen waarschijnlijk ook niet financierbaar zullen zijn, zonder een gerichte en substantiële ondersteuning vanuit het beleid (lees overheid c.q. belastingbetaler. JH) en/of een bijdrage vanuit markt en ketens.’’  Dat laatste is met een op de export gerichte sector overigens wel een groot probleem. Zo groot, dat al bij zeer geringe aanpassingen, de veehouders beginnen te piepen.

Op pluimveeweb.nl is daags na openbaarmaking van de berekeningen al een krachtige reactie te vinden van de voorzitter van de Nederlandse Vakbond van Pluimveehouders Bart Jan Oplaat: ‘’De minister sloopt het verdienmodel van pluimveehouders door de maximale bezetting van vleeskuikens en opfokhennen te verlagen, zonder te zorgen voor een gelijk speelveld.”
Bij dit soort uitlatingen past wel een kanttekening: het verdienmodel van de leghennensector is nog nooit zo groot geweest. De eierprijs is in enkele jaren verdubbeld en bevindt zich al langdurig op een exceptioneel hoog niveau.

Krimp als kostenpost

Opvallend in de berekeningen is dat de onderzoekers krimp van het aantal dieren hebben meegenomen als kostenpost. Moeten de aanpassingen, zoals een grotere leefruimte per dier, binnen de bestaande stallen worden gerealiseerd, dan zal dat leiden tot minder dieren, lichten Backus en Jongeneel toe. Deze ‘krimp’ veroorzaakt een verlies aan inkomsten. Als het mogelijk is om buiten stalmuren te bouwen is er geen opbrengstvermindering ten gevolge van minder dieren. De investering die dan moet worden gedaan valt weliswaar hoger uit, maar in de meeste gevallen blijft de verdiencapaciteit dan beter op peil, aldus Backus en Jongeneel. De maatschappelijke opbrengsten van deze krimp hebben ze niet meegenomen in hun berekeningen.

Het is overigens volstrekt onduidelijk waarop de berekende financiële impact van maatregelen is gebaseerd. Backus en Jongeneel geven een gedetailleerd overzicht van de door het kabinet beoogde regelgeving voor een dierwaardige veehouderij en plaatsen daar een reeks cijfers achter. Maar ze laten in hun zogeheten Quickscan niet zien waar die cijfers vandaan komen. Een verantwoording met bronvermelding ontbreekt.

Verandering van het systeem

Hoe anders zit de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse (MKBA) voor een dierwaardige veehouderij van Dierenbescherming en Caring Farmers in elkaar.

Deze organisaties vroegen het bedrijf Ethical Growth om uit te rekenen hoeveel een kilo melk/zuivel/vlees/ei zou moeten kosten, als boeren op een écht dierwaardige manier dieren houden. Dat betekent met dubbeldoeldieren, wroetende varkens en kalfjes bij de koe. Ook is uitgerekend wat de transitie kost en oplevert voor de maatschappij. Gekozen is voor een integrale benadering, inclusief eiwittransitie. Er wordt vanuit gegaan dat in 2040 40% van de eiwitbehoefte wordt gevuld door dierlijke eiwitten, tegen nu 60%. De kosten van voedsel voor de gemiddelde consument zullen daardoor nagenoeg gelijk blijven, is de verwachting.

De keuze voor dierwaardige veehouderij betekent dat dieren niet meer uitsluitend in hokken mogen worden gehouden, maar ook dat ze recht hebben op ruimte voor het zogen van hun jongen, en/of het recht hebben op buiten ruimte om een deel van hun voedsel te verzamelen. Dat leidt tot een aanzienlijke krimp van de veestapel: van ruim 100 miljoen dieren in 2021 naar zo’n 26 miljoen in 2040. Dat komt doordat in het dierwaardigheids-scenario alle voeding van de dieren in Nederland geteeld wordt. De omvang van de veehouderij systemen wordt begrensd door het beschikbare areaal. Dit vergt een investering van naar schatting 55 miljard (opkoop boeren, afwaardering stallen, grond en schulden).

De kosten van het dierwaardigheids-scenario zitten voornamelijk bij de toeleveranciers, afnemers, verwerkers en exporterende bedrijven van de veehouderij sectoren. Deze partijen zijn belangrijk voor de handel van Nederland. Het maximale verlies aan waarde creatie (Bruto Binnenlands Product (BBP)-Toegevoegde waarde) voor deze partijen kan op basis van WER, Agrimatie cijfers voor 2021 worden berekend op 7.3 mld.

Maatschappelijke baten zijn substantieel

De MKBA laat ook zien dat de maatschappelijke baten substantieel zijn. De opbrengsten hangen samen met de betere lucht-, grond-, water- en natuurkwaliteit die een gevolg zijn van transformatie naar dierwaardigheid. Onderaan de streep kan de omschakeling naar een dierwaardige veehouderij gemiddeld 2 miljard euro groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP) per jaar opleveren. ‘’Dat kan als we in de komende 20 jaar stap voor stap de veehouderij dierwaardig maken binnen de kaders van grondgebonden veehouderij en inzetten op een eiwittransitie’’, aldus het rapport van Ethical Growth.

Los van de uitkomsten, tussen de twee rapporten bestaat kwalitatief gezien een wereld van verschil. Het is dan ook niet te bevatten dat de ambtenaren van het ministerie van LNV hun demissionair minister Piet Adema in een brief aan de Tweede Kamer laten beweren dat de economische en financiële implicaties ontbreken bij plannen voor een verandering van de huidige veehouderij die verder gaat dan zijn eigen beperkte wijzigingsvoorstellen. Die implicaties zijn wel degelijk onderzocht. Het rapport daarover zit beter in elkaar en is veelomvattender dan het beperkte onderzoekje dat door Backus en Jongeneel is aangeleverd.