Natuurlijk gedrag van dieren

In de wetenschap is de afgelopen jaren in meerdere landen een stevig debat gevoerd over natuurlijk gedrag en het welzijn van gehouden dieren. De Australische dierenfilosoof Heather Browning onderscheidt twee stromingen. De ene stelt dat het kunnen vertonen van natuurlijk gedrag een belangrijk criterium is voor het bepalen van dierenwelzijn. De andere stelt dat natuurlijk gedrag geen noodzakelijk onderdeel is van dierenwelzijn (natuurlijk gedrag kan welzijn bevorderen of benadelen).

Volgens Browning is het kunnen vertonen van natuurlijk gedrag niet noodzakelijk en ook niet toereikend om te bepalen of dierenwelzijn is gewaarborgd. Het plezier dat een dier beleeft en de gedragsvoorkeuren van het dier zijn volgens haar betere criteria. Belangrijk is wat het dier wil en hoe het reageert op omstandigheden waarin het verkeert. Beide zijn afhankelijk van de soort en van het individu. De Nederlander Jaap Koolhaas betoogt dat vooral autonomie ofwel keuzevrijheid bepalend is voor de mate van welzijn.

De Britse biologe Marian Stamp Dawkins wijst erop dat het kunnen vertonen van natuurlijk gedrag niet automatisch tot meer welzijn leidt. Ze noemt het gebruik van het concept ”natuurlijk gedrag” zelfs misleidend. Als er iets onder het mom van natuurlijk gedrag aan dieren wordt aangeboden, zoals pikblokken in de pluimveehouderij, dan moet ook zijn aangetoond dat deze voorzieningen door henzelf worden gewaardeerd. Dat is lang niet altijd het geval. Er moet ook bewijs zijn dat dieren er iets voor over hebben om er gebruik van te maken, aldus Dawkins.

Ook een zeug met extra ribben is nog altijd een varken

Toch is er een duidelijke samenhang tussen natuurlijk gedrag en de behoeften van dieren. Dat geldt ook voor gedomesticeerde dieren. Onderzoek heeft uitgewezen dat domesticatie het gedrag van dieren niet wezenlijk heeft veranderd, enkele gedragskenmerken uitgezonderd. Grote aanpassingen van dieren aan de wensen van de mens deden zich de laatste decennia voor, in de proeftuinen van de big-agro fokkerij-bedrijven. Daar zijn vooral de productiekenmerken van dieren tot grote hoogten ”opgevoerd”. Met ernstige gezondheids- en welzijnsproblemen tot gevolg. Maar ook een zeug met een extra rib en extra spenen, die jaarlijks bijna twee keer zoveel biggen krijgt als veertig jaar geleden, is nog altijd gewoon een varken. Een varken dat bijzondere prestaties moet leveren.

Er is inmiddels een grote hoeveelheid wetenschappelijke literatuur beschikbaar over het gedrag, de behoeften, het gevoelsleven van dieren en de manier waarop ze communiceren. Wie daarvan kennis neemt, komt voor grote vragen te staan. Kunnen we nog wel dieren houden? En zo ja, hoe dan?