Dierinhoudelijke toets

Een groep vooraanstaande Nederlandse wetenschappers*) heeft een set kenmerken van een dierwaardige veehouderij opgesteld. Deze zogeheten ”dierinhoudelijke toets” vormt een minimale ondergrens voor het dierwaardig houden van varkens, leghennen, vleeskuikens, kalveren en melkvee.

De toets gaat uit van de zes leidende principes voor de veehouderij, opgesteld door de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA). Deze principes zijn gebaseerd op de vijf domeinen van David J. Mellor, met als basis de intrinsieke waarde van het dier. Toepassing van deze principes leidt voor dieren tot ”a life worth living”.

De zes leidende principes hebben als doel richting te geven. Ze zijn niet geformuleerd als voorschrift of maatlat.


De dierinhoudelijke toets is vooralsnog beperkt tot de omstandigheden waaronder koeien, kalveren, varkens en kippen worden gehouden. Aspecten zoals fokkerij, transport, het doden van dieren en brandveiligheid, die ook van belang zijn voor het beoordelen van dierwaardigheid, vallen nog buiten het bereik van de toets.

De geschetste eigenschappen zijn zo geformuleerd dat wanneer een houderijsysteem op alle onderdelen daaraan voldoet, er zich geen systematische gezondheids- en welzijnsproblemen voordoen die het gevolg zijn van de wijze van houden. Ook zijn ingrepen, zoals staarten couperen of onthoornen, niet langer nodig.

De toets is opgesteld naar aanleiding van de besprekingen die in 2022 en 2023 zijn gevoerd over een convenant dierwaardige veehouderij. Daarbij waren boerenorganisaties, brancheorganisaties, retail, dierenwelzijnsorganisaties en het ministerie van LNV betrokken. Deze partijen zijn er niet in geslaagd tot een gezamenlijk document te komen. De dierinhoudelijke toets is desondanks gepubliceerd door het ministerie van LNV en kan worden gebruikt om te beoordelen of een veehouderij voldoet aan de criteria voor dierwaardigheid.

Herontwerp

Opvallend is dat de toets geen maten bevat van ruimtes waarin dieren verblijven. Wel zal er volgens de wetenschappers ”hoogstwaarschijnlijk” een herontwerp nodig zijn van de manier waarop dieren in ons land worden gehouden. Zo zal er ruimte moeten worden gemaakt voor autonomie en keuzevrijheid, zodat natuurlijk gedrag mogelijk is. Hoeveel ruimte, dat laten ze in het midden.

Wat verder opvalt is dat de wetenschappers bij het herontwerpen denken aan stallen en niet aan geheel andere manieren van huisvesting. In de toets spreken ze over ”stalconcepten” waarin varkens, koeien en kippen de ruimte en keuze hebben om soorteigen gedrag uit te voeren. Over de noodzaak van een uitloop naar buiten, doen de samenstellers van de toets slechts voorzichtige uitspraken. Een verblijf buiten lijkt wel de voorkeur te hebben, maar ”er is onvoldoende wetenschappelijk bewijs of het buiten zijn op zichzelf een behoefte is.”

Ze merken verder op dat een dierwaardige veehouderij spanningen kan opleveren met andere doelstellingen, zoals het terugbrengen van emissies. ”Mochten er onoverkomelijke afwentelingen zijn ten aanzien van milieu of humane gezondheid, dan kan een consequentie zijn dat er minder dieren kunnen worden gehouden.”

dierwaardige houderij van varkens


Varkens

De varkens hebben voldoende ruimte voor soorteigen gedrag (wroeten, mesten, rusten, spelen, onderzoeken en het regelen van hun lichaamstemperatuur). Er zijn genoeg voerplaatsen, schuil- en vluchtmogelijkheden. De vloer waarop de varkens zich bevinden is geschikt voor alle leeftijden, comfortabel en schoon.
De aanwezigheid van een (overdekte) uitloop biedt varkens de mogelijkheid om te kiezen of ze binnen of buiten willen zijn. Er is momenteel onvoldoende wetenschappelijk bewijs of het buiten zijn op zichzelf een behoefte is, stellen de wetenschappers vast.
De varkens ondergaan geen routinematige ingrepen. Het risico op het ontstaan van staartbijten wordt aangepakt. Zeugen bevinden zich in een ruimte waarin ze zich vrij kunnen bewegen en waar ze de beschikking hebben over stro en takken om een nest te bouwen.
De speenleeftijd van biggen is zes weken. Als er tomen bij elkaar worden gevoegd, is het gewenst de biggen al vroeg te socialiseren. Contact tussen zeugen is eveneens wenselijk. Daarvoor is ruimte nodig en de mogelijkheid voor de zeug om zich met haar biggen terug te trekken. Het mengen van zeugen die elkaar niet kennen, wordt voorkomen.


Europese regelgeving laat op zich wachten, maar ondertussen heeft een aantal landen zelf regels gemaakt zodat zeugen over meer ruimte kunnen beschikken, zoals Noorwegen, Zweden en Zwitserland. Daar is het permanent gebruik van kraamboxen verboden. Oostenrijk gaat daar in 2033 toe over. Ook in Duitsland wordt het permanente gebruik van kraamboxen verboden. Het verbod gaat in per 2035. Deense varkenshouders krijgen geld als ze de kraamhokken voor zeugen vergroten tot 6 á 7,2 m2. Nederland loopt achter met regelgeving voor meer bewegingsvrijheid voor zeugen.



Melkvee

Koeien worden gehouden in een omgeving (een vrijloopstal) die de mogelijkheid biedt voor soorteigen gedrag en sociale interactie. Er zijn stabiele groepen met sociale cohesie, de groep bestaat uit dieren van verschillende leeftijden. Het rantsoen van melkvee bestaat overwegend uit ruwvoer. Er is minimaal één eetplaats per dier.
De koeien kunnen exploreren, liggen, foerageren en er zelf voor zorgen dat ze zich prettig voelen. Er is voldoende ruimte om elkaar te ontlopen en te vluchten, er zijn comfortabele ligplaatsen en schone looppaden met een ”indrukbare” toplaag, voldoende borstels en meerdere drinkplaatsen.
De koeien, vaarzen en kalveren kunnen gedurende het weideseizoen naar buiten. In de wei kunnen ze grazen en is er voldoende ruimte voor sociaal gedrag en het voldoen aan de behoefte om te verkennen en te onderzoeken. Ook is er de mogelijkheid om synchroon gedrag te vertonen. In de wei is beschutting aanwezig tegen extreme weersomstandigheden.
De scheiding van kalf en koe gebeurt geleidelijk. De leeftijd van scheiding hangt af van de mate waarin het kalf in staat is zelf voldoende te eten van het ruw- en krachtvoer. Dat is doorgaans op een leeftijd van tien weken. Kalveren hebben altijd gezelschap van minimaal twee andere dieren.
De wetenschappers geven aan dat koeien in een dierwaardige veehouderij hun hoorns behouden. Maar er is volgens hen wel nader onderzoek nodig.

Vleeskalveren

Zie melkvee, met daarbij de opmerking dat kalveren niet individueel worden gehuisvest. De kalveren behouden hun hoorns. Kalveren blijven minstens tot de speenleeftijd op het melkveebedrijf, waar ze geleidelijk wennen aan het eten van ruwvoer. Na de speenleeftijd krijgt het kalf ruwvoer en krachtvoer. Voor het tijdstip van vervoer naar het kalverbedrijf geldt als voorwaarde dat de dieren weinig risico lopen op maagdarmstoornissen.
Op het kalverbedrijf verblijven de kalveren in kleine, stabiele groepen, die zo min mogelijk wijzigingen ondergaan. Wat betreft de herkomst van de kalveren pleiten de wetenschappers voor vaste relaties tussen houders van melkvee en vleeskalveren.
Omdat er op dit moment onvoldoende wetenschappelijk bewijs is dat kalveren er behoefte aan hebben om buiten te zijn, zijn er op het gebied van weidegang nog geen voorwaarden te stellen. Wel kan zonlicht, daglicht, frisse lucht, mogelijkheid om actief te zijn, te rennen, te onderzoeken, de aanwezigheid van meer prikkels en meer ruimte van belang zijn, aldus de samenstellers van de dierinhoudelijke toets.

Vleeskuikens

In een dierwaardige veehouderij krijgen vleeskuikens meer ruimte dan ze nu hebben, zodat ze kunnen rusten zonder gestoord te worden en actief kunnen zijn (scharrelen, stofbad nemen, exploreren) zonder andere dieren te verstoren. Keuzevrijheid voor het individuele dier en voldoende afwisseling zijn belangrijk. Er is altijd sprake van een stimulerende omgeving. Het strooisel op de vloer is geschikt voor scharrelen en stofbaden.

Trager groeiende vleeskuikens kunnen beter soorteigen gedrag vertonen. Ze krijgen geen beperkingen opgelegd bij het eten, wat bij snelgroeiende vleeskuikens wel het geval is, omdat ze anders te zwaar worden. Traag groeiende vleeskuikens hebben geen last van een te hoog lichaamsgewicht. Ze zijn actiever en hebben ook minder pootproblemen, gezondheidsproblemen en hoeven minder antibiotica te gebruiken. Ze kunnen gebruik maken van een (overdekte) uitloop of scharrelruimte.


Infecties aan poten doen zich ook voor bij trager groeiende vleeskuikens, maar wel in geringere mate dan bij zogeheten plofkippen. Gemiddeld hebben plofkippen drie keer zo vaak pijnlijke poten dan hun traag groeiende soortgenoten. (Bron: Wakker Dier)
Tussen 2022 en 2023 zijn steeds meer supermarkten omgeschakeld naar een minimum van 1 ster Beter Leven, met 12 traag groeiende kippen per vierkante meter in plaats van 18 plofkippen. In Nederland wordt sindsdien valt ongeveer 45 procent van de vleeskuikens onder dat keurmerk van de Dierenbescherming. De rest behoort nog overwegend tot de categorie plofkip.
Een van de vereisten van het keurmerk is dat de stallen worden voorzien van een overdekte uitloop. Niet alle bedrijven met het label 1 ster hebben die uitloop kunnen realiseren. Sommige hebben zich met keurmerk en al ontwikkeld tot megabedrijf.

De vleeskuikens komen uit het ei op de plek waar ze worden gehouden. Dit voorkomt transport van de broederij naar de vleeskuikenstal. De kuikens hebben direct toegang tot water en voer. Een natuurlijke opfok met een moederkloek heeft de voorkeur, maar daarvoor is een grote systeemverandering nodig. Gebruik van kunstmoeders (dark brooders) kan in een overgangsperiode een oplossing bieden.
Bij de vleeskuikenouderdieren (hennen en hanen die voor nageslacht zorgen) blijft de snavel in tact, evenals de achterste teen. Per 2025 is het verwijderen van de binnenste teen al verboden. Deze dieren krijgen twee keer per dag voer. Het onthouden van voldoende voedsel aan vleeskuikenouderdieren, zoals gebruikelijk in de gangbare veehouderij (om te voorkomen dat ze te zwaar en te groot worden), past niet bij een dierwaardige veehouderij. Beter is het gebruik te maken van langzaam groeiende rassen. Zij kunnen onbeperkt voedsel tot zich nemen.
In een dierwaardige houderij van ouderdieren hebben hennen voldoende mogelijkheden om te vluchten voor al te opdringerige hanen. Er is schuilgelegenheid en er zijn verhoudingsgewijs minder hanen.


Leghennen

Leghennen leven in een omgeving met voldoende ruimte per dier, zodat rustende en actieve hennen elkaar niet verstoren. Er is altijd een stimulerende omgeving die ze kunnen verkennen en waarin ze kunnen scharrelen. De aanwezigheid van goed strooisel (droog en rul) en een verrijkte omgeving met behulp van luzerne, hooi- of strobalen kan verenpikken en kannibalisme voorkomen. Individuele dieren kunnen kiezen wat ze doen en waar ze willen verblijven. Binnen krijgen ze voldoende frisse lucht, een (overdekte) uitloop met daglicht (en zonlicht) biedt de mogelijkheid om te scharrelen, foerageren en een stofbad te nemen. De kuikens komen uit op de plek waar ze de rest van hun leven verblijven. Ze gaan dus niet van broederij naar legbedrijf. Nadat ze uit het ei gekomen zijn, krijgen de kuikens direct water en voer. Een natuurlijke opfok met een moederkloek heeft de voorkeur, maar daarvoor is een grote systeemverandering nodig. Gebruik van kunstmoeders (dark brooders) kan in een overgangsperiode een oplossing bieden.

De volledige tekst van de dierinhoudelijke toets is hier te vinden (zie bijlage G).

*) De groep wetenschappers bestond uit:

  • prof. dr. ir. I.J.M. (Imke) de Boer, Hoogleraar Dieren & Duurzame Voedselsystemen, Wageningen University&Research;
  • dr. ir. J.E. (Liesbeth) Bolhuis, Universitair hoofddocent Adaptation Physiology, Wageningen University & Research (tijdelijke vervanger voor Bas Kemp);
  • dr. A.P. (Bram) Bos, Senior-onderzoeker systeeminnovaties en verduurzaming in de veehouderij, Wageningen University&Research;
  • Prof. mr. dr. A. (Anna) Gerbrandy, Hoogleraar Mededingingsrecht, Universiteit Utrecht
  • F.A. (Fleur) Hoorweg MSc, Onderzoeker diergezondheid en dierenwelzijn, Wageningen University&Research;
  • prof. dr. ir. B. (Bas) Kemp, Hoogleraar/Leerstoelhouder Adaptation Physiology, Wageningen University&Research;
  • prof. dr. ir. T.B. (Bas) Rodenburg, Hoogleraar Dierenwelzijn, Universiteit Utrecht
  • dr. M.A.W. (Marko) Ruis, Onderzoeker en trainer dierenwelzijn, Wageningen University&Research;
  • prof. dr. E.N. (Elsbeth) Stassen, Emeritus hoogleraar Dier en Samenleving, Wageningen University&Research;
  • prof. dr. J.A. (Arjan) Stegeman, Hoogleraar Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren, Universiteit Utrecht.