Vogelgriep ook aangetroffen bij duiven

Lang is gedacht dat duiven niet gevoelig zijn voor vogelgriep. Voor deze dieren gold bij een uitbraak geen ophokplicht. Nu is gebleken dat duiven wel degelijk hoogpathogeen virus bij zich kunnen dragen. Ook het veelvoorkomende H5N1-virus is aangetroffen. Duiven die besmet zijn, vertonen echter geen symptomen.
Chinees onderzoek naar vogelgriep bij duiven (gepubliceerd in Viruses) toont aan dat er bij duiven verschillende subtypen van vogelgriep voorkomen. Het is bijzonder opmerkelijk dat alle aangetroffen H5-stammen hoogpathogeen zijn. Dat wil zeggen: zeer ziekmakend. Alleen, duiven vallen niet dood uit de lucht. Maar ze hebben wel veel contact met andere dieren en komen vaak af op boerderijen. Daarom is het essentieel om hier nauwlettend aandacht te besteden bij epidemiologisch onderzoek en te kijken of duiven immuun gemaakt kunnen worden, aldus de onderzoekers.

SINS: twee derde van biggen lijdt aan pijnlijke ontstekingen

Foto van U of A System Division of Agriculture/Flickr.com. Voor afbeeldingen van SINS ga naar https://www.swineweb.com/animalhealth/understanding-and-addressing-swine-inflammation-and-necrosis-syndrome-sins/

De Nederlandse varkenshouderij moet in 2030 stoppen met het afknippen van staarten van biggen. Dan zouden de varkenshouders het staarbijten onder controle moeten hebben, zodat biggen hun krulstaart kunnen behouden. Maar het is zeer de vraag of dat gaat lukken. Twee derde van de pasgeboren biggen lijdt aan pijnlijke ontstekingen in de staart, oren, poten, hielen, zolen, klauwen, kroonranden, tepels, navel, vulva en gezicht. Biggen bijten elkaar in de staart, zeker als daar de huid is beschadigd.

De ontstekingen komen van binnenuit en kunnen leiden tot het afsterven van de uiteinden van ledematen. Deze ernstige en veelvoorkomende aandoening – het varkensontstekings- en necrosesyndroom (SINS) – wordt al sinds 2018 onderzocht. Tot voor kort was de omvang van deze aandoening een van de best bewaarde geheimen van de varkensindustrie.

Dierenarts Karien Koenders: ‘Het is eigenlijk niet te geloven dat dit zo lang onondekt is gebleven”

Het was varkensdierenarts Karien Koenders van de Lintjeshof die zich afvroeg of de aandoening zich ook op grote schaal voordoet in Nederland. Duitse wetenschappers waren de eersten die in 2020 en 2021 met alarmerende publicaties naar buiten traden. Ze spraken over een nieuw syndroom.

Koenders kwam erachter dat ook in de Nederlandse varkenshouderij sprake is van een groot probleem. Ze onderzocht zo’n 6000 biggen: 64,1% vertoonde zichtbare ontstekingsverschijnselen. ”Het is eigenlijk niet te geloven dat dit zo lang onondekt is gebleven”, zegt ze in het vakblad Pigbusiness van februari 2025.

Andere benadering van staartbijten

Nu varkenshouders aan het experimenteren zijn met het behoud van staarten, komt SINS geregeld ter sprake. Vaak staan de varkenshouders voor een raadsel: waarom bijten in de ene toom biggen wel in de staarten van andere biggen en waarom doen ze dat in de andere toom niet? Nader onderzoek naar SINS geeft aanleiding om het staartbijten op een heel andere manier te benaderen.

Mocht SINS daarbij een overheersende rol spelen, dan moet de oplossing misschien worden gezocht bij de zeug, of bij de fokkerij. En niet, zoals nu vaak gebeurt, in extra afleidingsmateriaal, een andere samenstelling van groepen, meer ruimte, een beter leefklimaat. Ook al komt dat alles het welzijn van de biggen ten goede, het maakt geen einde aan het staartbijten als gevolg van SINS.

Dat SINS in de Nederlandse varkensindustrie net zo omvangrijk is als in andere landen waar vergelijkbaar onderzoek is gedaan, duidt erop dat er ergens iets structureel mis is. Biggen komen niet zo maar met (de aanleg voor) een ernstige aandoening ter wereld.
Koenders richt zich op het metabolisme van dragende zeugen.

Extreme prestaties: minder zeugen, meer biggen

Deze dieren moeten tegenwoordig extreme prestaties leveren. Het aantal biggen in de baarmoeder van een drachtige zeug is ten gevolge van een intensieve selectie op worpgrootte de afgelopen decennia toegenomen tot wel 16-20 *). Deze zeugen hebben enorme hoeveelheden water (meer dan 9 liter per dag) en vezelrijke voeding nodig. Gebrek daaraan leidt tot harde ontlasting. Koenders zag in haar onderzoek een nauwe samenhang tussen SINS bij biggen en deze zogeheten coprostase bij zeugen, in combinatie met een verhoogde lichaamstemperatuur (hittestress).

Andere onderzoekers hebben zich onder meer gericht op de fokkerij en vonden een belangrijke genetische component die verband houdt met SINS. Ze noemen de aandoening erfelijk. Vooral biggen uit Pietrain-nesten blijken vatbaarder. Wel bestaat er genetische variatie binnen dezelfde lijn. Dat zou de mogelijkheid openen om SINS via fokkerij te verminderen.

*) Agrimatie: Het aantal levend geboren biggen per worp is de afgelopen decennia met bijna 40% toegenomen. Van de biggen die levend worden geboren, gaat zo’n 10% voor het spenen dood. Desondanks is het aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar in de afgelopen twee decennia flink gestegen. In 2024 zijn gemiddeld 31,5 biggen grootgebracht per aanwezige zeug, een stijging van 43% ten opzichte van de 22 biggen in 2002.
Steeds minder zeugen moeten de biggenproductie in Nederland op peil houden. Het aantal productieve zeugen is in 2024 met zo’n 16.000 afgenomen tot 737.530 dieren. In 2019 waren dat er nog 892.000. Uitgaande van 31,5 grootgebrachte biggen op jaarbasis per zeug komt dat neer op ruim 23.miljoen biggen. Ongeveer een kwart van deze biggen is bestemd voor de export.

Wetenschappers komen met definitie positief dierenwelzijn

Een internationale groep van wetenschappers heeft een definitie opgesteld van positief dierenwelzijn. Het welzijn van dieren wordt in de definitie niet alleen bepaald door de afwezigheid van pijn, ander ongemak en negatieve ervaringen. Positieve ervaringen zijn onmisbaar. Dierenwelzijn is een toestand waarin een dier een goed en gelukkig leven kan leiden en zich kan ontwikkelen (”floreren”).


”Positief dierenwelzijn kan worden gedefinieerd als toestand waarin het dier floreert door de ervaring van overwegend positieve mentale toestanden en de ontwikkeling van competentie en veerkracht. Positief dierenwelzijn gaat verder dan het verzekeren van een goede fysieke gezondheid en het voorkomen en verlichten van lijden. Het omvat dieren die positieve mentale toestanden ervaren als gevolg van belonende ervaringen, inclusief het hebben van keuzes en kansen om actief doelen na te streven en gewenste resultaten te bereiken.”


De definitie van positief dierenwelzijn is gepubliceerd in Biology Letters. Ethologen, evolutiebiologen, sociale wetenschappers en filosofen, onder wie Laura Webb van Wageningen Universiteit, werkten eraan mee. Webb is naast onderzoeker in Wageningen tevens vice-voorzitter van het Europese onderzoeksnetwerk LIFTing boerderijdierenlevens. Daaraan zijn driehonderd wetenschappers uit 44 landen verbonden.

De opkomst van de term positief dierenwelzijn duidt op een andere benaderingswijze: van het minimaliseren van lijden bij boerderijdieren naar het bevorderen van positieve ervaringen, zoals plezier. Onderzoek op het gebied van positieve ervaringen bij landbouwhuisdieren, aangeduid als positieve emoties, stemmingen of affectieve toestanden, is de laatste jaren sterk toegenomen. Tijd voor een definitie waarover consensus bestaat, vonden de wetenschappers. Wageningen Universiteit heeft nu zelfs een speciaal team voor positief welzijn.

De definitie van positief dierenwelzijn kan behulpzaam zijn bij een nadere invulling van het begrip dierwaardige veehouderij. In dat begrip is immers een positieve emotionele toestand een wezenskenmerk. De vraag is nog wel of de partijen die in Nederland bezig zijn met een convenant dierwaardige veehouderij – overwegend vertegenwoordigers van de intensieve veehouderij – met de definitie uit te voeten kunnen. We zullen zien.

Dieren zijn geen dozen die je op elkaar kunt stapelen

Foto Flickr/Marcia O’Connor

Het woord veestapel roept bij mij steeds meer weerzin op. Het is in de intensieve veehouderij, maar ook daarbuiten, een veelvuldig gebruikt begrip. Mijn groeiende aversie gaat gepaard met beelden. In plaats van grafieken, waarin de ontwikkeling van het aantal stuks vee (ook zoiets) is weergegeven, zie ik op elkaar gestapelde dieren voor me. Een berg koeien, een bult varkens, een enorme hoop kippen.

Anders dan de ware betekenis van het woord veestapel, dat verwijst naar het aantal levende dieren op agrarische bedrijven, denk ik vooral aan dode dieren. Zoals in de MKZ-tijd, toen in Engeland dode koeien in een massagraf werden gestort en vervolgens in brand gestoken. Of ik denk aan de dode kippen uit een met vogelgriep besmet bedrijf, die met een shovel in een container worden gestort.

Woorden reduceren dieren tot dingen

De woorden veestapel en stuks vee mogen wat mij betreft op de zwarte lijst. Los van mijn associaties, ze reduceren dieren teveel tot dingen. Het gebruik van deze woorden duidt op een ontkenning van het dier als individu. Dat is in strijd met algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten. Dieren kun je niet stapelen alsof het dozen zijn. Zet een varken bovenop een ander varken en het springt er geheid vanaf. Plaats een hen op de rug van een andere hen en beiden gaan luid kakelend ieder hun eigen weg.

Stapelgedrag

Hoewel? Wat lees ik nu weer? Leghennen in scharrelstallen vertonen stapelgedrag. O, jee. Het stapelen – in het Engels smothering of pilling genoemd – doen ze zelf. Soms wel een paar keer per dag. Dan rennen en vliegen ze, net als een menigte mensen in paniek, ineens allemaal dezelfde kant op, om vervolgens bovenop elkaar ergens in een hoek van de stal te eindigen. Lang niet alle leghennen overleven dit soort wilde acties. De kippen die onder liggen, worden doodgedrukt.

Het is een fenomeen dat tot dusver veel te weinig aandacht krijgt. Het manifesteert zich namelijk op grote schaal, sinds de afschaffing van de kooihuisvesting, in stallen waar kippen in groten getale kunnen scharelen. De meest omvangrijke analyse laat zien dat het zich in alle 12 onderzochte groepen voordeed: de kippen vertoonden meer dan vier keer per dag stapelgedrag, dat ongeveer drie kwartier aanhield. Het is een lastig bijverschijnsel in een veehouderij die probeert van een negatief label af te komen en met mooie keurmerken om de gunst van de consument dingt. Het imago van de kooivrije legsystemen staat op het spel.

Het pluimvee laat zich niet vrijwillig stapelen

Wetenschappers zoeken nog naar een oorzaak van het gedrag van de leghennen. Duidelijk is dat het pluimvee zich niet vrijwillig laat stapelen. Mogelijk heeft het een genetische achtergrond. Er is nogal wat gesleuteld aan leghennen om ze 600 eieren in 120 weken te laten leggen. Maar ook de omstandigheden in de scharrelstallen zijn in beeld. Angst en stress worden genoemd, evenals de omgevingstemperatuur en de aanwezigheid van verlichting. En niet te vergeten de groepsgrootte. Een stal voor leghennen, ook die met vrije uitloop, herbergt met gemak 12.000 tot 18.000 kippen, ondergebracht in compartimenten van maximaal 6.000 dieren. Dat schrijft althans het Beter Leven-keurmerk 3 sterren voor.

Van der Plas: ”Kippen vinden het fijn om dicht bij elkaar te zitten”

Ik moet denken aan een uitzending van Beau, ruim drie jaar geleden. Niemand minder dan Caroline van der Plas van BBB zat daar om te betogen dat het houden van massa’s kippen in een stal helemaal niet erg is. ”Een kip is een prooidier, ze vinden het heel fijn om dicht bij elkaar te zitten”, zei ze, wijzend op een foto van het veelgeprezen bedrijf Kipster. De foto toonde op de voorgrond wat scharrelende kippen op enige afstand van elkaar, daarachter zaten de kippen dicht opeengepakt. Van der Plas zei het ‘’framing’’ te vinden wanneer dat als iets negatiefs wordt neergezet.

Een Vandaag liet vervolgens Rebecca Nordquist, docent dierwelzijn van de Universiteit van Utrecht aan het woord. ”Als je de kip zou vragen, zou die in kleinere groepen gehuisvest willen worden”, zei ze. ”Een kip of 20, maar ik denk dat dat gewoon niet economisch haalbaar is”. Ruud Zanders van Kipster geeft op de bedrijfswebsite volmondig toe: “Wij hebben geleerd dat commerciële diervriendelijke veehouderij zo goed als onmogelijk is. Want hoe je het ook wendt of keert, je ontneemt het dier de vrijheid zich natuurlijk te gedragen en uiteindelijk laat je het slachten.”

H5N1 vogelgriepvirus aangetroffen bij paarden

Bij paarden in Mongolië zijn antilichamen tegen het H5N1-vogelgriepvirus aangetroffen. Het risico bestaat dat het virus zich gaat mengen met het paardengriepvirus H3N8, waarschuwt een team van wetenschappers in Emerging Infectious Diseases. Een definitieve versie van hun artikel verschijnt in januari 2025.

Ze onderzochten drie keer per jaar tien paarden op antilichamen. De paarden waren afkomstig uit kuddes in een regio met aanzienlijke wetlands en een grote populatie trekvogels en kuddes in een droog gebied. Het overgrote deel van de monsters was negatief, een klein aantal positief. Voldoende om te concluderen dat paarden vatbaar zijn voor infectie door het aviaire influenzavirus H5N1. Eigenlijk niet zo vreemd: paarden zijn natuurlijke gastheren van het equine influenza virus (EIV). Er bestaan twee subtypes van EIV, waaronder twee H3N8-stammen en één H7N7-stam. Aangenomen wordt dat alle EIV’s afkomstig zijn van aviaire influenza virussen.

De ecologische omstandigheden voor herschikking doen zich voor in Noord-Amerika; 30% van de wereldwijde paardenpopulatie bevindt zich daar, EIV is er endemisch, aviaire influenza A(H5N1) clade B3.13 verspreidt zich onder runderen en de contactpercentages tussen koeien en paarden zijn waarschijnlijk hoog in agrarische omgevingen, aldus de onderzoekers.

In Nederland worden paarden doorgaans gevaccineerd tegen Equine Influenza. Vaccinatie is echter niet verplicht. Hier is de laatste jaren vooral H3N8 actief. Op de website van paardenarts.nl wordt uitgelegd waarom vaccinatie belangrijk is.

”Einde paardensport op Olympische Spelen is geen utopie”

De enige keer dat ik samen met fotograaf Jan Smit een paardensportevenement bezocht, was in 2006: CHIO in Rotterdam.

Paardensport op Olympisch niveau zal onethisch blijven, concludeert de Poolse wetenschapper Małgorzata Lubelska-Sazanów. Dat hoeft niet het einde te betekenen van de paardensport als zodanig. Mits er een ander soort competitie komt, waarbij de nadruk ligt op andere waarden.

In een uitgebreid artikel, geschreven voor het tijdschrift Journal of Animal Law, Ethics and One Health (LEOH), analyseert Lubelska hoe het komt dat de op hoog niveau bedreven paardensport telkens weer in opspraak raakt. Aanleiding was de mishandeling van een paard door topruiter Charlotte Dujardin. Ze werd gediskwalificeerd voor de Spelen van afgelopen zomer in Parijs.

Lubelska benadert wangedrag en misstanden langs de lijn van de psychologie en ethiek. Mishandeling komt volgens haar voort uit prikkels die gepaard gaan met het winnen van prijzen in combinatie met de menselijke natuur om paarden harder te pushen om extremen te bereiken.

Economie van de sport

Binnen de paardensport is een proces van normalisering opgetreden, gewoontes en ontkenning doen de rest. Wat ook een belangrijke rol speelt: ”Het feit dat paarden als luxegoederen worden beschouwd. Paardensport wordt gezien als nobel en prestigieus. Dat hangt samen met de economie van deze sport.” Er staat veel op het spel en geld gaat volgens Lubelska nooit goed samen met ethiek en empathie.

Lubelska pleit voor een ander soort competitie, waarbij het gaat om de natuurlijke band tussen mens en paard. Het is volgens haar mogelijk om op ethisch verantwoorde wijze te rijden. De samenwerking tussen mens en paard kan voor beiden gunstig zijn, schrijft ze. Maar aan de paardensport op de Olympische Spelen moet een einde komen. Dat is geen utopie. ”De revolutie in de paardensport is al begonnen en zal niet eindigen zonder grote veranderingen, waarvan het verwijderen van de paardensport van de Olympische Spelen er waarschijnlijk één zal zijn”.

Wat vindt de koe van het geknuffel?

Jaren geleden deed ik voor een reportage in Levende Have mee aan een sessie koe knuffelen. De koe duldde mijn aanwezigheid, maar van echt knuffelen kwam het niet. Ik vond het al heel wat dat ik zo dicht bij de koe mocht komen. Foto Jan Snit/Dierenbeeldbank

Het knuffelen van koeien zou heilzaam zijn voor de mens. En natuurlijk voor de veehouder die zijn dieren hiervoor beschikbaar stelt en daarmee zijn verdienmodel wat opkrikt. Maar of de koe er ook van opknapt? Daar is nu voor het eerst, op zeer bescheiden schaal weliswaar, onderzoek naar gedaan. Met twee ossen en elf mensen tussen de 13 en 79 jaar (zes vrouwen en vijf mannen).

Wat blijkt? De ossen vertoonden tijdens het knuffelen weinig tot geen stresssignalen, wat erop wijst dat ze zich op hun gemak voelden in de omgang met mensen. Ze hadden de mogelijkheid om op elk moment weg te lopen van de proefpersonen en waren vrij om terug te keren naar hun stal. Maar dat deden ze niet. Beide runderen bleven het grootste deel van de tijd dicht bij de menselijke proefpersonen (binnen ongeveer 3 meter).

Dat kan te maken hebben met eerdere ervaringen, aldus de onderzoekers. ‘‘Omdat de ossen in het verleden overwegend positieve relaties met mensen hebben gehad, kan het aaien door mensen een sociale reactie bij de koeien teweeg hebben gebracht.’’
De onderzoekers concluderen dat de ossen niet bang waren of zich bedreigd voelden. Er werd wel een verschil in intensiteit in contact waargenomen tussen de twee. De één was wat terughoudender dan de ander. Verder nog opmerkelijk: de twee ossen bleken een voorkeur te hebben voor vrouwen.

Verklaring van New York: nieuw beeld van dierlijk bewustzijn

Er zijn sterke aanwijzingen dat bijen spelen omdat ze het leuk vinden

Er zijn steeds meer aanwijzingen dat zeer breed scala aan dieren – alle gewervelde dieren en veel ongewervelde dieren – beschikken over een vorm van bewustzijn. Het onderzoek is zo ver gevorderd dat wetenschappers de tijd rijp vonden voor een gezamenlijke verklaring: de The New York Declaration on Animal Consciousness.

De Verklaring van New York volgde op een conferentie in april over het vermogen van dieren om bewuste ervaringen mee te maken. Experts uit de hele wereld kwamen bijeen om de stand van wetenschap te bespreken. Ook de belangrijkste punten van overeenstemming en onenigheid passeerden de revue. De deelnemers vertegenwoordigden de neurowetenschappen, psychologie, evolutiebiologie, dierenwelzijn/diergeneeskunde, sociale wetenschappen en geesteswetenschappen.

Brede overeenstemming

Brede overeenstemming was er over het toekennen van bewuste ervaringen aan andere zoogdieren dan mensapen en aan vogels. Daarvoor bestaat ”sterke wetenschappelijke ondersteuning.” Volgens de Verklaring van New York hebben bovendien alle gewervelde dieren (inclusief reptielen, amfibieën en vissen) en veel ongewervelde dieren (waaronder op zijn minst koppotige weekdieren, tienpotige schaaldieren en insecten) een ”realistische mogelijkheid van een bewuste ervaring”.

De ondertekenaars van de Verklaring van New York spreken over een nieuw beeld van dierlijk bewustzijn. De gevolgen van dit inzicht zijn volgens hen verstrekkend. Bij alle beslissingen die deze dieren aangaan, moeten we aan de hand van de huidige stand van wetenschap nagaan wat die betekenen voor de bewuste ervaringen van het dier en welke risico’s die hebben voor het welzijn. De aard van bewustzijn wordt nog steeds fel betwist, maar in genoemde formuleringen konden de wetenschappers zich herkennen.

Tot dusver hebben meer dan 500 wetenschappers de Verklaring van New York ondertekend, onder wie Maarten Reesink en Paul Dekker van de Universiteit van Amsterdam, Bernice Bovenkerk van Wageningen Universiteit, Rebecca Nordquist van de Universiteit Utrecht en Martijn Egas van de Universiteit Groningen.

Verklaring van Cambridge (2012)

De Verklaring van New York is een vervolg op de Verklaring van Cambridge over bewustzijn uit 2012. Daarop kwam destijds veel kritiek, onder anderen van de Britse biologe en ethologe Marian Stamp Dawkins. Zij vindt dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen wetenschap en politiek. Het wetenschappelijk onderzoek moet aan de hoogste standaarden voldoen en daarbij kunnen geen concessies worden gedaan, schrijft zijn in een artikel over het wetenschappelijk onderzoek naar het vermogen van dieren om gevoelens en bewustzijn te ervaren. Veel vragen zijn nog onbeantwoord. ”We moeten weerstand bieden aan de verleiding om morele zekerheid te verwarren met wetenschappelijke zekerheid”, aldus Dawkins. ”Beleid gebaseerd op wetenschappelijk bewijs is gewenst, maar op beleid gebaseerd bewijs is dat niet”. Haar naam ontbreekt op de lijst met ondertekenaars van de Verklaring van New York.


Lees meer over het belang van de Verklaring van New York in het artikel van de Britse filosoof Matthew Wray Perry: Why is the New York Declaration on Animal Consciousness morally important?

Anders denken over wolven

Anders denken over wolven: Diederik van Liere (gedragsbioloog) helpt daarbij. Hij pleit voor aanvullende maatregelen om wolven bij vee weg te houden. Jonge wolven kunnen leren om van schapen af te blijven. Hebben ze dat eenmaal geleerd, dan zijn wolfwerende hekken voldoende. Die helpen namelijk wel, maar ze zijn vooral effectief bij zogeheten naïeve wolven. Dat zijn wolven die niet hebben geleerd dat schapen leuk en lekker zijn.

Kijk naar het gedrag van de wolf, adviseert Van Liere. Hij komt aan het woord in de podcast Juichen of Jagen (afl. ”Braaf wolfje, braaf”) Van Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant. Een zeer nuttige bijdrage aan de discussie over het vreedzaam samenleven met de wolf.

Wolvenecoloog Rick van Malssen

Voor de NRC interviewde Bibi Dumon Tak wolvenecoloog Rick van Malssen. Hij laat zich kritisch uit over de anti-wolvenpropaganda die gaande is in de media. ”Er lijkt een lobby te worden gevoerd om het op confrontaties te laten aankomen en zo afschot te kunnen bewerkstelligen”, zegt hij.

Van Malssen is groot voorstander van deugdelijke wolfwerende hekken. ”Wolven moeten leren van vee af te blijven en als die hekken niet deugen, zoals we in de praktijk vaak zien, zoals rasters met slappe prikstokken, of hekken met hangende draden, dan leren de welpen ook dat een schaap een makkelijke prooi is. Ze moeten juist wegrennen bij het zien van een schaap.
”De enigen die dat kunnen bewerkstelligen zijn de veehouders. Er is geld beschikbaar. Maar dat alleen is niet voldoende. Er moet ook controle op komen. Dat is misschien nog wel het belangrijkste. Dat die hekken eerst worden gecontroleerd voordat de subsidie wordt verstrekt.”

Van Malssen vermoedt dat veel veehouders geen hulp willen. Het is namelijk makkelijker om een schadevergoeding te krijgen voor een schaap dat gedood is door een wolf, dan om een veilig hek te plaatsen, constateert hij.