Schapen vormen hechte sociale groepen. Deze kuddes zijn kenmerkend voor alle schapen, overal ter wereld. De dieren zijn doorgaans goed aangepast aan de specifieke klimatologische omstandigheden. Door fokkerij zijn er circa 900 rassen ontstaan, geschikt voor de productie van melk, vlees en wol.
Schapenrassen vertonen een grotere genetische diversiteit dan koeien- of hondenrassen. Die variatie komt onder meer tot uitdrukking in een grote verscheidenheid in de kleuren van de wol, de grootte van de schapen, hun groeisnelheid en voortplanting.
Tot deze conclusie komt een internationaal gezelschap van wetenschappers, onder wie de Nederlander Hans Lenstra. De grotere genetische variatie bij schapen is het gevolg van het domesticatieproces 11.000 jaar geleden en de selectie die sindsdien heeft plaatsgevonden. Daardoor is een breed spectrum aan rassen ontstaan: wol-, melk- en vleesrassen. In eerste instantie werden schapen vooral gehouden voor het vlees. Pas veel later – 4.000 tot 5.000 jaar geleden – werden de wol en de melk interessant.
Schapen met en zonder hoorns
De onderzoekers hebben 49.034 genvarianten bij 2819 schapen van 74 rassen bestudeerd. Gebleken is dat al heel vroeg in het domesticatieproces vooral geprobeerd is schapen zonder hoorns te fokken. Daardoor hebben schapen tegenwoordig ofwel een gen dat hoorns oplevert, ofwel een gen dat ze hoornloos maakt. Ook troffen de onderzoekers een genetische vermenging van schapenrassen aan: gevolg van de vele kruisingen die in de loop der millennia hebben plaatsgevonden.
Schapen doen heel veel samen
Maar deze verscheidenheid betekent niet dat er verschillen zijn in essentiële gedragskenmerken, zoals het leven in kuddeverband. Schapen hebben ruimte nodig om in een kudde te leven en zich te voeden met gras en kruiden.
Een schaapskudde graast vooral in de vroege ochtend en in de late middag. In een kudde vertonen schapen overigens niet alleen een gezamenlijk graasgedrag. Ook beschutting zoeken en rusten doen ze samen. Als een schaap zich afzondert van de kudde, dan kan dat duiden op zwakte of ziekte, maar ook op kracht. Een krachtig schaap kan zich bij gevaar een grotere vluchtafstand permitteren. Een zwak dier kan de voedselconcurrentie niet aan en zoekt daarom een eigen graasplek. Een ziek dier kan soortgenoten eenvoudigweg niet bijbenen.
Ogen

Schapen hebben (net als geiten en herten) bijzondere ogen, te herkennen aan de horizontale pupil. Daarmee kunnen zij opzij kijken, zonder hun kop te bewegen. Hun blikveld bestrijkt bijna 360 graden. Ze kunnen zelfs zien wat er achter ze gebeurt. Cees Naaktgeboren noemt dit in zijn boek Mens en geit, meer dan honderd eeuwen cultuurgeschiedenis een ‘’ingebouwde achteruitkijkspiegel’’. Ook de plaats van de ogen is belangrijk voor het gezichtsveld. De ogen van een schaap zitten helemaal aan de zijkant van het hoofd.
Schapen houden elkaar vooral in de gaten met hun ogen. Ze kunnen elkaar aan uiterlijke kenmerken herkennen. Britse wetenschappers leerden schapen 25 verschillende ‘schapengezichten’ te onthouden. Ze onthielden het gezicht van 25 soortgenoten minstens twee jaar lang. Dat werkt in hun hersens net als bij mensen.
Schapen kunnen gezichten herkennen
Schapen kunnen ook het gezicht van hun vaste verzorger herkennen. “Iedereen die ooit met schapen heeft gewerkt, weet dat het intelligente, individuele dieren zijn die in staat zijn hun begeleiders te herkennen”, zegt professor Jenny Morton van de Universiteit van Cambridge. Zij heeft schapen ingezet voor haar onderzoek naar de ziekte Huntington bij mensen. Wetende dat schapen beschikken over geavanceerde vaardigheden voor gezichtsherkenning. Schapen leven lang en hebben hersenen die qua grootte en complexiteit vergelijkbaar zijn met die van sommige apen, aldus Morton.
Voortplanting
Geur is vooral van belang bij de voortplanting. De geur van een dekrijpe ooi stimuleert de ram. De ooi kiest de door haar gewenste ram uit en blijft dicht bij hem in de buurt. De ram snuffelt aan haar, rekt z’n nek uit, krult z’n lip, steekt z’n tong uit, bijt in de wol van de ooi, en krabt met zijn voorpoot over de grond. Als de ooi dekrijp is, gaat ze voor hem staan. Is de ram voortdurend aanwezig, dan is de dekperiode korter.
Om ooien dekrijp te krijgen, zetten fokkers vaak een zogeheten zoekram of ‘teaser’ in. Deze zoekram brengt drie weken voordat de echte ram komt, bij de ooi de cyclus op gang. Op deze manier wordt de bronst gestimuleerd. Een zoekram is ook bruikbaar als ”chaser”. Dat betekent dat hij de ooien nogmaals langsgaat. De zoekram krijgt dan een andere kleur krijt. Een krijtblok maakt aantoonbaar welke ooien wel en welke niet gedekt zijn.
Het inzetten van een zoekram helpt als schapen zoveel mogelijk lammeren ”produceren”. Een keertje overslaan is er dan niet bij. De ooien moeten drachtig worden, bij voorkeur op hetzelfde moment. De bronst wordt gesynchroniseerd, zodat bij alle ooien gelijktijdig bronst optreedt. Er zijn verschillende methoden om de bronst te synchroniseren, niet alleen door de inzet van een ”teaser”. Ooien krijgen ook wel een sponsje (=tampon) in de schede, gedrenkt in het drachtigheidshormoon progesteron. Op de 11e tot de 13e dag wordt het sponsje verwijderd. Het is echter zeer de vraag of deze werkwijze past bij een dierwaardige schapenhouderij.
Geslachtsrijp en dekrijp
Sommige dieren zijn al vanaf 3 maanden geslachtsrijp, meestal ligt dit moment tussen de 4 en de 6 maanden. De bronst bij schapen duurt doorgaans van augustus tot december. Ooien zijn in die periode 17 tot 20 dagen dekrijp. Maar er zijn ooien die kunnen drie keer aflammeren in twee jaar. Bij deze dieren duurt de bronst lang. Deze is niet van het seizoen afhankelijk.
In de melkschapenhouderij worden de meeste ooilammeren direct na biestopname weggehaald bij de moeder. Ze krijgen kunstmelk uit de fles of een emmer met meerdere spenen, ook wel ”lambar” genoemd. Ramlammeren gaan overwegend op jonge leeftijd (2-3 weken) naar een bedrijf dat de dieren afmest.
Stress door scheiden van ooien en lammeren
Het weghalen van lammeren op zeer jonge leeftijd geeft veel stress bij de ooi. Bij lammeren leidt het niet zelden tot sterfte. Vroeg spenen (na een aantal weken) is erg stressvol voor het lam. In de praktijk van bestaande houderijsystemen blijkt het echter lastig om lammeren bij de ooi te houden. Dit vanwege de grote aantallen dieren, de vele meerlingen en het veelal gelijktijdig aflammeren. Toch verdient het vanuit het oogpunt van dierwaardigheid aanbeveling om de lammeren zo lang mogelijk bij de ooi te laten. Ramlammeren moeten wel wat eerder weg dan ooilammeren. Het is raadzaam ramlammeren vanaf drie maanden van hun moeders te scheiden.
Ooi verstoot haar lam
Soms komt het voor dat een ooi haar lam verstoot. Bij meerlingen kan het gebeuren dat een ooi een van de lammeren niet als eigen lam herkent. Soms verstoot een ooi meerdere lammeren. Dat kan duiden op een uierontsteking. Het geven van melk doet dan pijn. Maar het kan ook duiden op onervarenheid: de ooi weet niet wat ze met de lammeren aan moet, ze vindt het vervelend dat ze proberen te drinken. Een andere reden om een lam te verstoten is dat er iets mankeert aan het lam. Soms zijn er meer lammeren dan de moeder kan voeden. Dit treedt vaak op bij drielingen: de ooi verstoot dan het kleinste lam.
Het komt ook voor dat ooien lammeren adopteren van andere ooien, wanneer ze zelf een lam hebben verloren. Aan het gedrag van de ooi en het lam is vaak goed te zien of er iets aan de hand is. Als het goed is communiceren ze met elkaar. Lammeren herkennen hun moeder aan geluiden, ooien herkennen hun lammeren aan geluid, geur en uiterlijk.
Het lam dat door de ooi wordt verstoten, of dat gevoerd moet worden omdat de ooi is overleden, noemen we een paplam, flessenlam, leplam, of potlam.

Dierwaardig fokbeleid
Het dierwaardig houden van schapen begint bij een dierwaardig fokbeleid. Op dat onderdeel is in het verleden vaak wat mis gegaan, met alle negatieve gevolgen van dien. Zo hadden Texelaar-ooien altijd hulp nodig bij aflammeren, omdat de lammeren te groot en te zwaar waren. Ook het doorfokken met ooien om zoveel mogelijk, liefst twee keer per jaar lammeren te produceren, veroorzaakte welzijns- en gezondheidsproblemen.
Het fokken met schapen uit kleine populaties van een bepaald ras, vooral met als doel om gewilde uiterlijke kenmerken te behouden, leidde onder meer tot inteeltverschijnselen. Die kunnen worden tegengegaan door het inkruisen van dieren van een ander ras. Dat kan helpen om de verwantschap in een ras te verlagen en daarmee de inteelt(problemen) terug te dringen.
Voorbeeld van een gezonde fokkerij is de samenwerking tussen fokkerijorganisaties en wetenschap bij de ontwikkeling van een test voor zwartblesschapen. Die dient om een mogelijke erfelijke afwijking op te sporen die leidt tot nierfalen. Vanuit dierwelzijn raadt de zwartbles-fokkersgroep leden aan om geen drager met een drager te paren. Uiteraard wordt het fokken met lijders ook afgeraden.
Fokken leidt tot meer schapen
Fokken of vermeerderen doe je nooit zomaar. Aan het fokken of vermeerderen gaat een aantal vragen vooraf.
- Waarom zou je meer dieren op de wereld willen zetten?
- Heb je een goede bestemming voor de nieuwe dieren?
- Wat doe je met de dieren waar geen vraag naar is?
De Raad voor Dieren Aangelegenheden (RDA) werpt daarnaast in het advies over Fokkerij en Voortplantingstechnieken een fundamentele morele vraag op die vooral voor fokkers van een bepaald ras van belang is: hoe ver mag je gaan in het aanpassen van dieren aan onze behoeften en belangen? En vervolgens stelt de RDA de vraag: hoe bepaal je het evenwicht tussen het fokprogramma en/of voortplantingstechniek en de (mogelijke) schade aan gezondheid en welzijn van het dier?
In feite selecteert een fokker bepaalde genen ten koste van andere waardoor ‘de aard van het beestje’ over generaties heen (soms drastisch) wordt bijgestuurd. Dat is lang niet altijd in het belang van de betreffende dieren, getuige enkele voorbeelden van (ongewenste) effecten op diergedrag en het vermogen van dieren om zich aan te passen, zoals leghennen die minder broeds worden, dikbillen die alleen nog via een keizersnede kalveren ter wereld kunnen brengen, biggensterfte en inteelttoenames boven de 1% per generatie. Een aantal van deze aanpassingsproblemen doet zich ook voor bij schapen. Bekend zijn onder meer de geboorteproblemen bij zware vleesrassen, zoals Texelaars.
Soayschapen
Het natuurlijke gedrag van schapen is duidelijk aanwezig bij Soayschapen. Deze schapen danken hun naam aan het eiland Soay, dat deel uitmaakt van de Sint Kilda eilanden, de Buiten Hebriden, zo’n honderdvijftig kilometer ten noordwesten van Schotland in de Atlantische Oceaan. De Soayschapen lijken het meest verwant aan de prehistorische schapen, die al in de periode van 5000 voor Christus op de Britse eilanden voorkwamen. Deze rassen handhaafden zich tot in de Middeleeuwen op het vaste land, waarna ze werden verdrongen door gefokte rassen. Soayschapen hebben zich kunnen handhaven dankzij de geïsoleerde ligging van de eilanden.

Soayschapen worden wel beschouwd als de meest primitieve soort onder alle gedomesticeerde schapenrassen. Ze zijn klein van stuk: rammen wegen zo’n 25 tot 35 kilo en de ooien tussen de 20 en 30 kilo, de schofthoogte is gemiddeld 61 cm. Ze zijn schuw, alert en hebben een goed instinctief gedrag. Hun kleur en aftekening van de vacht zijn als bij herten en moeflons. De meest voorkomende kleur is bruin met een lichtbruin tot witte buik, poten, achterhand. De meeste rammen hebben prachtige gedraaide horens, de ooien hebben veel lichtere horens.
Biologen volgen al sinds 1985 de in het wild levende kudde op de Sint Kilda eilanden. Zij vonden een samenhang tussen hoorngroei, overlevingskans en kans op nageslacht. Rammen met grote, gedraaide hoorns zijn populair bij de ooien. Dat zou ertoe moeten leiden dat alle rammen op den duur grote hoorns hebben. Dit blijkt echter niet het geval. Een op de zeven rammen heeft lichte hoorns. Dat komt doordat onder slechte omstandigheden de ”investering” in hoorngroei ten koste gaat van de overlevingskans. In slechte jaren bezwijken vooral lammeren met lange hoorns.
Dankzij hun ‘natuurlijke’ achtergrond lammeren Soayschapen gemakkelijk af. De ooien zijn goede moederdieren en de lammeren staan en volgen al na ongeveer een half uurtje na de geboorte. Zoals bij alle in het wild levende dieren kennen de Soayschapen een natuurlijke rui in de zomer. Scheren is dus overbodig. Soayschapen doen het goed in de natuurbegrazing.
Emoties bij schapen
Niet alleen het gedrag van schapen vertelt iets over hoe het met ze gaat. Ook aan hun gezichtsuitdrukking is te zien of ze zich goed voelen. Bijvoorbeeld, als een schaap pijn heeft, worden de ogen smaller, de kaken zijn gespannen, de oren worden naar voren gericht en de lippen iets naar achteren en beneden. Ook de vorm van de neusgaten verandert. De oren vertellen trouwens nog meer. Uit de stand van de oren valt af te leiden of schapen zich vervelen, boos zijn, bang, of juist tevreden en ontspannen. De oren gaan naar achteren als ze zich niet prettig voelen, de oren gaan omhoog als ze in actie moeten komen, en ze bewegen in verschillende richtingen wanneer ze verrast zijn.
Wetenschapper Peter Robinson van de universiteit van Cambridge heeft een AI-systeem ontwikkeld om pijn bij schapen beter te herkennen. “Ik wandel veel in de natuur en sinds ik aan dit project heb gewerkt, stop ik regelmatig om met de schapen te praten en te kijken of ze gelukkig zijn”, aldus Robinson.